| |
Iets, over de bekendheid van onze letterkunde bij den vreemdeling.
Door J.P. Arend, Lector in de Hoogduitsche en Engelsche Talen en Letterkunde aan de Doorluchtige School te Deventer.
Men klaagt, dat onze Letterkunde bij den vreemdeling genoegzaam geheel onbekend is, of met minachting beschouwd wordt. Hoe algemeen deze klagte ook zij, zoo komt het mij toch voor, dat dezelve vrij wat overdreven wordt; dat zij, althans voor een groot gedeelte, meer op vooronder- | |
| |
stelling dan op waarheid berust, en meer steunt op het gezegde door den een' of anderen onwetenden buitenlandschen Schrijver, dan wel op eigen onderzoek. Immers schlegelGa naar voetnoot(*), flögelGa naar voetnoot(†), louve veimarsGa naar voetnoot(‡), bowringGa naar voetnoot(§) en anderen hebben niet alleen met lof, en dikwerf met kennis van zaken, over onze Letterkunde gesproken; maar mij is gebleken, dat niet slechts zeer vele werken van eenig wetenschappelijk belang, in het Hollandsch opgesteld, maar zelfs onderscheidene andere, die tot het gebied der fraaije letteren behooren, in vreemde talen, bijzonder in de Hoogduitsche, zijn overgebragt. De volgende lijst van uit het Hollandsch vertaalde werken, welke ik van tijd tot tijd heb zamengesteld, doch wier volledigheid ik geenszins beweren wilGa naar voetnoot(**), moge mijn gevoelen bevestigen, en onze Geleerden en Letterkundigen overtuigen, dat zij niet de taal van het oude Latium behoeven, om de vruchten hunner overdenkingen en geleerde navorschingen in Europa algemeen bekend te maken, daar men buitenlands zeer wel het goede en schoone weet op te sporen en te waarderen, hetwelk in het Hollandsch wordt voortgebragt. - Het is waar, onze schoone moedertaal is, ondanks dit alles, evenwel elders niet zoo bekend, als zij verdiende. Dit moet echter minder den vreemdeling, dan onzen eigenen landgenooten geweten worden. Onze grootste en schranderste Geleerden hadden steeds de zonderlinge, en voor de bevordering van volkszin zoo nadeelige zucht, om liever eene vreemde Letterkunde met hunne geschriften te verrijken, dan
| |
| |
die van hun vaderlandGa naar voetnoot(*). Welke behoefte bestond er dus eigenlijk voor den vreemdeling, om onze taal met ijver te beoefenen? Of hoe konde men, met eenige billijkheid, van hem vorderen, dat hij voor dezelve achting koesterde, daar onze beroemdste mannen haar met minachting beschouwden en onwaardig keurden haar te bezigen? Daar thans onze Geleerden, op het voorbeeld der beschaafdste volken van Europa, meestal in de volkstaal hunne werken opstellen, zoo mogen wij met eenigen grond hopen, dat dit bij onze naburen meer en meer den lust en de behoefte zal opwekken om onze taal te beoefenen, hetgeen natuurlijk eene uitgebreidere kennis van onze Letterkunde, en daardoor de verhooging van onzen volksroem, ten gevolge moet hebben.
| |
Lijst van uit het Hollandsch vertaalde Werken.
A.
Actenstücke zur Geschichte der Erhebung der Juden zu Bürgern in der Republik Batavien. Neustrell, 1797. 8o. |
Aldegonde, (p. marnix von st.) Gereinigter Bienenkorb der heiligen Römischen Kirche. Der Vortrefflichkeit wegen aus dem Holländischen ins Teutsche übersetzt, und met dem Leben des Auctoris vermehret. Amst. 1733.
Reeds in 1580 had de toen beroemde Duitsche Hekelschrijver fischart eene vrije vertaling van dit werk geleverd, welke in 1657 te Leipzig door eene andere gevolgd werd. Ook in het Engelsch is hetzelve overgebragt door g. gilpin. - Zie flögel, Gesch. der kom. Literatur, 3 B.S. 568-575. en ebert, Allg. Bibliogr. Lex. Art. marnix. |
Alphen, (h. van) Kleine Gedichte für Kinder des zarteren Alters. Essen, 1830. |
|
B.
Bachiene, (w.a.) Hist. und Geogr. Beschreibung von
|
|
| |
| |
Palästina, nach seinem ebemahlichen und gegenwärtigen Zustande. Mit Anmerk. von g.a. maas. Leipzig, 1766-68. 2 Th. 8o. |
Balthazaar, (a.) Chirurgische Krankheitslehre, übersetzt von w. seele. Wien, 1768. |
- Chirurgische Wahrnehmungen. Leipzig, 1785. |
Barneveld, (w. van) Medic. Elektr. Leipzig, 1787. |
Bekker, (b.) Bezauberte Welt. Neu übersetzt von j.m. schwager, durchgesehen und vermehret von j.s. semler. Leipzig, 1781, 82. 3 Theile, 8o.
In 1693 zijn twee Duitsche vertalingen, zoo niet meer, van de Betooverde Weereld uitgegeven. De Fransche vertaling van 1694 bestaat in 4 deeltjes 12o. Het eerste boek is ook in het Engelsch, naar de Fransche vertaling, in 1695 overgebragt. Zoo men op het getuigenis van eenigen mag afgaan, zou dit werk ook in het Spaansch en Italiaansch zijn overgezet. Zie schwager, Leben bekkers, S. 189. |
Berkel, (a. van) Beschreibung seiner Reise nach Rio de Berbice und Surinam. Memmingen, 1789. |
Berkhey, (le francq de) Histoire geographique, physique, naturelle et civile, trad. du Hollandais, 4 vol. |
Bonn, (a.) Anat. und Chir. Bemerkungen über Harn-Verhalt u.d. Blasenstich, insbes, v.d. Blasenstich üb. d. Schambeinfuge. Leipzig, 1794. |
- Beobachtungen einer unterwätts gehenden Verrenk. d. linken Schenkelbeins; nebst e. neuen gemächl. Einrichtungsweise. Amst. 1800. |
Bosch, (h. de) Uber homers Iliade. Züll. 1788. |
Brandt, (g.) Leben von de ruyter, fol. 1687.
Dit werk is insgelijks in het Fransch overgebragt in 1698. Zie ebert, Allg. Bibliogr. Lexicon, Art. brandt. |
Brugmans (s.j.) und j. delpech, über den Hospitalbrand. Aus dem Holländischen und Französischen übersetzt, mit Anm. von d.g. kieser. Jena, 1816. |
Bruin, (c. de) Voyages par la Moscovie, Perse et aux Indes Oriental. Amst. 1718. 2 Vol. fol. |
- Voyages au Levant. Amst. 1732. 5 Vol. 4o. |
|
C.
Camper, (p.) über den natürl. Unterschied der Gesichtszüge im Menschen verschied. Gegenden und verschied. Alters. Berlin, 1792. |
|
| |
| |
Camper, (p.) Vorlesungen über d. Ausdr. d. verschied. Leidenschaften durch die Gesichtszüge; über die bewundernswürdige Aehulichkeit im Bau der Menschen, der vierfüsz. Thiere, der Vögel und Fische; und über die Schönheit der Formen. Berlin, 1793. |
Cats, (j.) Selbststreit, übers. durch j. bürger. Amst. 1648
Voorts zijn alle de werken van cats in het Hoogduitsch overgebragt in 8 deelen 8o. Hamburg, 1710-17. Zie ebert, Allg. Bibliogr. Lexicon, Art. cats. Witsen geysbeek spreekt aldus over deze vertaling, in zijne beknopte Levensschets van j. cats: ‘Cats' werken zijn genoegzaam alle in dezelfde maat in rijmende Hoogduitsche verzen overgezet, waarin al het karakteristieke van 's Dichters spreekwijzen en stopwoorden bewaard is gebleven. Een groot gedeelte van zijn' Trouwring en eenige andere zijner meer of min uitgebreide Gedichten zijn in het Latijn vertaald, en ook van sommige zijn Engelsche en Fransche vertalingen voorhanden.’ |
|
D.
Damen, (j.c.) Bericht von einer Schaambein-Trennung und deren glücklichen Erfolge. Leipzig, 1785. |
Dapper, (o.) Reisen.
De reisbeschrijvingen van dezen Schrijver zijn alle in het Hoogduitsch, eenige in het Fransch, overgebragt. Zie ebert, Allg. Bibliogr. Lexicon, Art. dapper. |
Deiman, (j.r.) von den guten Wirkungen der Elektricitaet in verschiedenen Krankheiten. Uebers. mit Anm und Zus. von k.g. kühn. Kopenhaven, 1793. |
|
E.
Eustatius, (b.) Anatom. Kupfertafeln), nebst ders. Erklärung, verfertigt unter der Aufsicht von a. bonn.
Amst. 1800. |
|
F.
Feith, (r.) Le Tombeau, Poëme en IV Chants, a Edition; suivi de l'Espérance de se revoir, Poëme en II Chants, de de kruyff, et d'une traduction de quelques Poësies de feith; par a. clavareau. Amst. 1829. |
Floh (j.h.) und a. van dam, Theorie von Strafen und Belohnungen auf Schulen. Erfurt, 1798. |
|
| |
| |
G.
Geschichte der alten und neuen Herrnhüter und deren Stifter n.l. Graf von zinzendorf. 1805. |
Gesscher, (d. van) Abhandlung von der Nothwendigkeit der Amputation. Wien, 1775. |
- Versuch über die Natur und Heilung der verschied. Arten von Geschwülstern. Leipzig, 1786. |
- Bemerk. üb. d. Entstell. d. Rückgrats, nebst üb. d. Behandl. d. Verrenk. u. Bruche des Schenkelbeins. Uebers. mit Anm. u. Zus von j.g. wewetzer. Güttingen, 1794. |
- Die Wundarzney wissenschaft des hippocrates. Hildburgh, 1795. |
- Abhandl. v.d. Wunden. Uebers. mit Anm. von a.f. löfler. Leipzig, 1796. |
Geuns, (m. van) Abhandlung üb. d. epidem. Ruhr, besond. des Jahrs 1783. Uebers. mit Anm. von keup. |
- und a. bonn's Briefwechsel wegen eines im Unterleibe eingesperrten Darmbruchs, welcher mit einem Wasserbruch vergesellt war; verdeutscht von j.e. gruelmann. Amst. und Cleve, 1785. |
|
H.
Haafner, (j.) Fussreisen durch die Insel Ceylon. Magdeburg, 1816. |
Haar, (j. van der) über die Beschaff. d. Gehirns, d. Nerven u. einige Krankh. ders., nebst e. Anh. med. Beobacht. Uebers. von j.b. keup. Stendal, 1794. |
- Auserles. Med. u. Chir. Abhandl. u. Beobacht. Uebers. u. mit Anm. u. Zus. von j.a. schmidt. Leipzig, 1800. |
Hamelsveld, (ij. van) über den gegenwärtigen Zustand des gesellschaftlichen Lebens in den Vereinigten Niederlanden Uebers. von a. knigge. Hannover, 1790. |
- Biblische Geographie. Uebers. u. mit ein. Anm. versehen von jänisch. Hamburg, 1793-96. 3 Th. |
Handels-Gesetzbuch für das Königreich der Niederlande, nach der amtlichen Bekanntmachung in den Haager Staatszeitungen von 1826. Uebers. von f.c. schumacher. Hamburg, 1827. |
|
| |
| |
Haringman, (h.) Tagebuch einer Reise nach Marokko, und seine achtwöchentlichen Aufenthalt in diesem Lande. Uebers. von f. ehrmann. Weimar, 1805. |
Hartsinck, (j.j.) Beschreibnng von Guiana, oder der wilden Küste in Süd-Amerika. Uebers. von a. wittenberg. Mit einer Vorrede und Zusatz von j.e. fabri. Berlin, 1784. |
Heilbron, (d.) Abhandl. von Belege auf dem Zunge. Hildburgh, 1795. |
Hemert, (p. van) Recht und Verpflichtung eigner Urtheile in der Religion. 1798. |
- über die Existenz der Prinzipien eines reinen uneigennützigen Wohlwollens im Menschen. Uebers. von dethmar. Dortmund, 1799. |
Heringa, (j.) über die Lehrart jesu und seiner Apostel, mit Hinsicht auf die religiösen Begriffe seiner Zeitgenossen. Offenbach, 1792. |
- über den rechten Gebrauch und d. Misbrauch der biblischen Kritik. Uebers. von, m.j.h. beckhaus. Offenbach, 1804. |
Histoire des Pêches, des Découvertes et des Etablissements des Hollandais dans les Mers du Nord. Trad. de l'Hollandais, par b. de reste. Paris, An IX. 3 Vol. 8o. |
Huysers, (a.) Beschreibung und Geschichte der Hauptstad in den Holländ. Ostindien, Batavia, nebst geogr., polit. und phys. Nachrichten von der Insel Java. Uebers. von j.j. ebert. Leipzig, 1785, 86. 4 Th. 8o. |
|
J.
Jansen, (w.k.) Briefe über Italien an Prof. sandifort zu Leyden. Dûsseldorf, 1793. |
Jonge, (c. de) Reise nach dem Vorgebirge der guten Hoffnung, Irland und Norwegen, in den Jahren 1791-97. Mit einigen Anm. u einem Anhange des Uebersetzers, den Zustand der Brüdermission unter den Hottentotten betreffend. Hamburg, 1803, 4. 2 Th. 8o. |
|
(Het vervolg en slot hierna.)
|
-
voetnoot(*)
-
Geschichte der alten und neuen Literatur, II Th.S. 252.
-
voetnoot(†)
-
Geschichte der komischen Literatur, III B.S. 556-593. IV B.S. 332-346.
-
voetnoot(‡)
-
Resumé de l'Hist. de la Litterature Allemande, p. 224.
-
voetnoot(§)
- In zijne Batavian Anthology, en Sketch of the Language and Literature of Holland.
Onder die Duitschers, welke onze taal kenden en hoogschatteden, behooren opitz, welke aan de Hollandsche Dichters zijne vorming heeft te danken; morhoff, klopstock, hoffham, die zelfs bij voorkeur dichtstukken in Hollandsche verzen vervaardigde; en de tegenwoordige beroemde boekenkenner ebert.
-
voetnoot(**)
- [Deze erkentenis, welke wij ten volle beamen, bevestigt en versterkt niet weinig des Stellers bewering. Redact.]
-
voetnoot(*)
- Overtuigend heeft de geleerde schlegel, in het boven aangehaalde werk, I Th.S. 263, het nadeel aangetoond van de gewoonte, om in eene doode taal te schrijven, en in het II Th.S. 51. het nuttige van het gebruik der landstaal aangewezen. Men vergelijke hiermede bowring's Sketch, p. 11.
|