Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1831
(1831)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEenige bijzonderheden uit den levensloop van mevrouw De Genlis, meerendeels uit hare mémoires en andere harer geschriften ontleend.Mevrouw de genlis werd geboren op een klein landgoed, digt bij Autun, Champcêri (Champ de Céres) geheeten. Dus openden zich, door een zonderling spel des gevals, op eene plaats, eertijds aan de vruchtbaarste der Hier densche Godheden gewijd, de oogen der devote Gravinnvoor het levenslicht; van haar, welker letterkundige vruchtbaarheid die van den Raadsheer tiraqueau overtrof, die jaarlijks der geletterde wereld een boekdeel en zijner vrouwe een kind schonk. Nagenoeg even zwak, bij hare geboorte, als voltaire, die verwenschte Filozoof, tegen wien zij nog in haar tachtigste levensjaar een' zoo Christelijken haat koestert, scheen Mevrouw de genlis, die men niet durfde opbakeren, elk oogenblik den geest te zullen geven. Maar zij kwam er door; en niets was zeldzamer, dan hare opvoeding. Hare vroegste levensjaren sleet zij op het kasteel van St. Aubin, waarvan haar vader Heer was; en zijzelve nam den naam aan van Mademoiselle de st. aubin. Vervolgens kwam zij ten huize van den Heer lenormand d'etioles, den braven echtgenoot der beruchte pompadour; zij verscheen daar van tijd tot tijd in de kleedij van eene Savojaarde, die met marmotten zwerft, dezelfde, waarin Fanchon ten tooneele verschijnt. Van het huis des gemaals der gunstelinge ging zij over in het Kapittel van Alix. | |
[pagina 68]
| |
welker Abdis haar overlaadde met goedheden en zoetheden (bontés et bonbons). Zij nam nu den naam aan van Gravin de lancy. Van daar keerde zij, na een verblijf van zes weken, terug naar het kasteel van St. Aubin, waar zij het gewaad van Kanonikes verwisselde met het allegorisch kostuum der Liefde, een kleedje van rooskleur, dat slechts tot aan de kniën reikte, met halve laarzen en blaauwe vlerken. De vertooning van een mythologisch Voorspel, door hare moeder vervaardigd, diende tot voorwendsel dezer vermomming, welke zichzelve zoo aardig, of liever, onder welke zij zichzelve zoo aardig vond, dat zij dezelve behield. Zij wandelde door het veld en op de straat met een' pijlkoker op den schouder en een' boog in de hand. Kan men zich verwonderen, dat zij zoo vele harten heeft gewond?... Ter misse gaande, of eene processie volgende, liet zij wel hare vleugels achterwege, maar behield steeds hare laarzen. Eene liefhebster van het tooneelspelen, trad zij meermalen (waarschijnlijk op een liefhebberij-tooneel op in de rollen van Iphigenia, Zaïre, in de Folies amoureuses, als Hector in den Speler, als Boer in George Dandin, enz. Met welbehagen herinnert ons nog de vrome oude Vrouw aan een tooneel van een Voorspel, waarin zij zich op een' kleinen dorpjongen wierp, die het Vermaak voorstelde, om hem zijne vleugelen te ontrukken, onder het zingen van deze twee regels, aan den Heer de st. aubin gerigt: 'k Ontruk de vleugels aan 't Vermaak,
Om het bij u te doen verblijven.
‘Maar,’ voegt zij zelve er bij, ‘op zekeren tijd, bij eene repetitie, boden de te vast aangebondene vleugels wederstand; vergeefs schudde en plukte ik het Vermaak; de vleugels lieten niet los; ik hechtte er mij aan vast; ik wierp het Vermaak op den grond, heete tranen van spijt weenende; ik liet niet los, tot dat ik de vleugels aan het wanhopig Vermaak ontweldigd had.’ Ziedaar, wat er ook de vromen bij mogen denken, al heel wereldsche herinneringen! Gelukkig wist een eerwaardig Kapucijner, Vader antonius, zich eenige oogenblikken ten nutte te maken, om haar eenige vrome boeken, onder anderen de Penseés de la journée chrétienne, in handen te spelen. Hierbij kwam nog, dat Mademoiselle de st. aubin, die vol- | |
[pagina 69]
| |
taire nimmer gezien, en tot nu toe zijne werken met graagte gelezen had, een geschrift te lezen kreeg, waarin de Wijsgeer van Ferney, misschien niet geheel te onregt, als een Ongeloovige behandeld werd; en deze beschuldiging liet, zoo 't schijnt, in haren geest een' onuitwischbaren indruk achter. En zie hier de oorsprong van haren verlichten haat tegen voltaire; een' haat, reeds van haar elfde levensjaar zich dagteekenende! - Tot aan haar elfde jaar konde Mevrouw de genlis nog geen regel schrijven; (zij heeft sedert den verloren' tijd wel geboet!) toen, echter, schreef zij haren eersten brief aan haren vader, en ontving zij tevens de eerste liefdesverklaring, door zoo vele andere gevolgd. In 1757, namelijk, waagde het de zoon van Dr. pinot, haar de teedere gevoelens kenbaar te maken, welke zij hem had ingeboezemd, terwijl hij met haar het Treur- en Blijspel speelde. Op eene repetitie van den Distrait stelde hij zijner Edele speelkameraad het noodlottig biljet ter hand, dat haar zijnen hartstogt vermeldde. Maar Mademoiselle de st. aubin, verontwaardigd, dat de zoon van een' Dokter, die geen Edelman was, haar van liefde durfde spreken, haastte zich, hetzelve aan hare moeder mede te deelen, en de arme jongman werd afgewezen. Mademoiselle ducrest (de naam, dien zij hernam, toen haar vader Frankrijk verliet) kwam te Parijs, waar zij, naar het schijnt, bijkans den ouden Pachter-generaal lapopelinière zoude gehuwd hebben; hetgeen zijzelve, zeer naïf, verklaart met vermaak te hebben willen doen, als zijnde ‘de éénige grijsaard, die mij deze gedachte heeft ingeboezemd.’ (Omstreeks dezen tijd nam zij de gewoonte aan, van overal hare harp mede te nemen, welke zij met eene zeldzame volkomenheid, ook in vergevorderde jaren, tokkelde.) Intusschen, terwijl hare bekoorlijkheden alle hoofden deden draaijen, had zij onder dezelve nog geenen echtgenoot mogen vinden. Haar vader bragt er eenen voor haar mede uit Pondichery, zijnde de Graaf de genlis, een onversaagd Zeeöfficier. Voordat dit plaats greep, sleet zij nog verscheidene maanden, na den dood haars vaders, in een klooster van jongedochters, ‘van kostelijken bloede,’ in de straat Cassette, alwaar zij een' hoogen eerbied opdeed voor geestelijken van strenge orden. Zij speelde daar dè harp als eene tweede zuster Euphemia, in de Visitandines; ‘zoodat men op de straat staan bleef, om naar mij te | |
[pagina 70]
| |
luisteren.’ Tien dagen na haar huwelijk begaf zich Mevrouw de genlis naar haar landgoed, waar vermakelijkheden van allerlei aard haar wachteden. De Heer de genlis werd weldra, door zijnen dienstpligt, geroepen naar Nancy, en bragt zijne echtgenoote naar de abdij van Origny, waar zij vier maanden verbleef. Hier gaf zij bals, speelde komedie, en vermaakte zich met duizend potsige streken te spelen aan de geestelijke zusters, welke haar, naar het schijnt, niet zoo veel eerbieds inboezem len, als de dochters van kostelijken bloede. Wanneer de ouden van dagen waren ingeslapen, kwam zij zachtjes hare kamers binnensluipen, blankette derzelver aangezigten, en legde er moesjes (zwarte pleistertjes) op, zonder haar te doen ontwaken. Bij wijlen vermomde zij zich als een Duivel, en liep de gangen door, met horens op het hoofd; eene aardigheid, die ongetwijfeld den Heere de genlis juist niet zoude bevallen zijn. Kortom, Vert-Vert maakte het niet bonter, dan zij, bij de kuische nonnen van Nevers; en het is schier ondoenlijk, al de treken, vermommingen, onvoorzigtigheden, trekken van heldenmoed, toeren te paard, togten te water te vermelden, welke het achttienjarige vrouwtje, volgens hare eigene getuigenis, uitregtte. Eindelijk naar haar landgoed teruggekeerd, beviel zij van haar eerste kind, hare geliefde caroline, welke zij het ongeluk had van op derzelver tweeëntwintigste jaar te verliezen, en van welke zij met zoo veel geestvervoering gewaagt, maar welke zij intusschen zelve niet gezoogd had, ‘omdat zulks toen nog geene mode was.’ - Thans de Edele Dame vergezeld hebbende op het kasteel van St. Aubin, in het kapittel van Alix, en in het klooster, volgen wij haar naar het Palais-Royal. Mevrouw de genlis noemt den tijd, dien zij in het Palais-Royal verbleef, den schitterendsten en tevens ongelukkigsten haars levens, maar spreekt toch met veel zelfbehagen van hare schoonheid, hare talenten, en den opgang, dien zij aldaar maakte, verbitterd echter door velerlei Hofkabalen. Zij werd nu Gouvernante van de zonen der Hertoginne van chartres. In het gewaad eener keukenmeid behaalde zij eene veel geruchts makende conquête op den Looper van den Heer de brancas, die de eer had eene menuët en een' contredans met haar te dansen. Dit had plaats in eene soort van buitenkroeg, waar le grand Vainqueur uithing. | |
[pagina 71]
| |
Eene andere zegepraal, welke wij met hare eigene woorden willen vermelden, wachtte haar aan het Hof van den Hertog van Modena, werwaarts zij zich begaf met de Hertogin van chartres, den Heer de mourtiers, haar' Cicisbeo, en haren echtgenoot, die den togt deed op een' muilezel, achter zijne vrouw, gezeten in een' zoo ongemakkelijken draagstoel, dat hare voeten uit den stoel staken. ‘De man,’ dus verhaalt zijzelve, ‘die aan dat Hof den post van Opperintendant van het Paleis bekleedde, noemde zich Graaf van lascaris. Hij was ongeveer 40 jaar oud, klein en dik, en even weinig edels in zijn gelaat als in zijne houding bezittende. Hij had, in zijne hoedanigheid, het opzigt over het logeren, en zorg gedragen, in het paleis van Modena, waar wij met het Hof ons verblijf zouden houden, den Heer de genlis zoo ver mogelijk van mij te verwijderen. Mijne kamer was rondom met spiegels bekleed, zelfs het plafond. Op zekeren avond, dat ik, naar gewoonte, op mijne kamer, na het souper, mijn dagboek schreef, alvorens mij ter ruste te begeven, hoorde ik, voor eene kleine tafel gezeten, tegenover mij een ligt geraas. Ik zie op, en ontwaar met schrik, dat zich een spiegelvak, hetwelk ik voor geene deur konde houden, beweegt, zachtjes opent, en - op hetzelfde oogenblik ligt de Heer de lascaris, met eene zegepralende houding, aan mijne voeten! Ik vlieg op; de tafel valt op hem; het licht gaat uit: wij bevinden ons te zamen in eene volslagene duisternis. Ik roep met luider stemme mijne kamenier, welke in haar hemd komt aanloopen, met een' kandelaar in de hand. De Heer de lascaris rijst woedend op, keert naar zijne glasdeur terug, en verdwijnt. Ongelukkiglijk had hij, in deze opschudding, eene groote krab op de wang gekregen,’ enz. ‘Dit avontuur,’ vermeldt zijzelve, ‘werd alom ruchtbaar.’ Den Heere de genlis kwam het alzoo mede ter ooren; maar zulks verstoorde zijne vrolijkheid in geenen deele. ‘Hij geliet zich, alleen aan virgilius te denken; hij deed duizend aanhalingen uit den Eneas, en elk oogenblik riep hij uit: o Virgilius! o Zwaan van Mantua!’ hetgeen zijne vrouw ‘deed schateren van lagchen.’ Plaatsgebrek verbiedt ons, Mevrouw de genlis te volgen naar Mantua, naar Rome, naar Napels, waar de Ambassadeur de onbeschaamdheid had, haar ‘Lazaroni zonder | |
[pagina 72]
| |
hemd, zonder eenig bedeksel te vertoonen.’ Eindelijk kwam zij weder te Parijs. Op den ouderdom van dertig jaren zeide zij ‘het blanketten vaarwel;’ hetgeen echter niet belette, dat zij nog vele hoofden deed draaijen. De Abt mariotini, dien zij, op aanbeveling van den Pauselijken Nuntius, tot Aalmoezenier van Belle-Chasse had doen benoemen, had de stoutheid, zich aan hare voeten te werpen, niet uit dankbaarheid, maar om haar, als een andere Tartuffe, aan te bieden
De l'amour sans scandale et du plaisir sans peur.
Het zal niet noodig zijn te zeggen, dat Mevrouw de genlis zich in deze omstandigheid gedroeg gelijk de deugdzame echtgenoote van Orgon. De Abt kreeg de koorts en de geelzucht; maar de Nuntius zond, op de aanklagt van Mevrouw de genlis, zijnen gunsteling terug naar Italië. Adel, Geestelijkheid, Financiers en lieden van den Tabbaard vielen beurtelings Mevrouw de genlis aan; en zij was genoodzaakt, de geestdrift, welke zij den Heere de laharpe had ingeboezemd, ernstig te bestraffen, en alle mogelijke verachting aan den Treurspeldichter chénier te doen gevoelen voor zijne galanterie de mauvais ton, die haar, met eene openhartigheid, aan onbeschaamdheid grenzende, antwoordde: ‘Gij hebt gelijk, ik ben geen grand Seigneur of een Hertog!’ Een zeer kwalijk geplaatst verwijt, dewijl Mevrouw de genlis wel gedanst had met den Looper van den Heer de brancas. Gedurende een lang verblijf te Berlijn, speelde Mevrouw de genlis aldaar wederom komedie, en ontving nieuwe liefdesverklaringen. De vermaarde iffland betuigde, ‘dat zij de beste Actrice was, welke hij ooit gezien had;’ en de jonge lombard, wien zij les gaf in taal en stijl, verklaarde, ‘dat hij haar wilde trouwen.’ Mevrouw de genlis, zediglijk erkennende, dat zij zijne moeder zou kunnen zijn, vond niet dienstig, in weerwil van hare zucht voor het onderwijs der jeugd, deszelfs opvoeding te voltooijen. ‘Zij verliet Berlijn; haar leerling was wanhopig, noemde haar een barbaar, en kreeg, even als de Abt mariotini, de geelzucht.’ (Dit schijnt het gewone gevolg der gestrengheid van Mevrouw de genlis!) Bijaldien (het is de menigte der slagtoffers harer bekoorlijk- | |
[pagina 73]
| |
heden, welke ons deze gedachte ingeeft) deze vrome Dame, op het voorbeeld van Mevrouw necker, een Hospitaal had gesticht, het getal dier slagtoffers ware inderdaad voldoende geweest, om het te vullen; en men zou op den voorgevel van het gebouw, in gouden letteren, hebben kunnen graveren: Toevlugt der minnaars van mevrouw de genlis. Doctor gall, intusschen, heeft van haar gezegd, ‘dat zij aan het voorhoofd den knobbel bezit, welke godsdienstigheid, zielsverheffing en volstandigheid aanduidt;’ hetgeen den Heer de talleyrand in een gezelschap deed zeggen: ‘Gij ziet, Dames, dat Mevrouw de genlis geene schijnheilige is.’ Dezer dagen heeft een ongelukkige pennestrijd met de niet zeer galante Engelsche Dagbladschrijvers, maar die volijverig zich betoonen, waar het op regt en waarheid aankomt, Mevrouw de genlis leelijk in het naauw gebragt. Zij had, namelijk, ongelukkiglijk aan den Heer ducoudray al de eer der schoone daden van lafayette in Noord-Amerika toegekend. ‘Het was ducoudray,’ zegt zij, ‘die alle de krijgsverrigtingen bestuurde en ondersteunde, aan welke lafayette het welslagen alleen verschuldigd is.’ Men ziet, dat zij in het geheel niet dubbelzinnig zich uitdrukt; maar dat zij, met eene stoute hand, den Vriend van washington den lauwerkrans van het grijze hoofd rukt, welken hij zich heeft verworven. Zij verklaart zich alzoo openlijk tegen de voorbeeldelooze eer, welke eene groote Natie haren Burger heeft bewezen. Maar ongelukkig kreeg een verwenscht Amerikaansch Filozoof het in zijne kruin, om tegen de stoute verzekeringen van Mevrouw de genlis over te stellen stellige daadzaken, berekeningen, juiste datums, waaruit zonneklaar blijkt, dat de Heer ducoudray nooit in dienst geweest is van de Vereenigde Staten; dat hij eerst na den slag van Brandywine naar het leger, als vrijwilliger, is vertrokken, en dat hij het niet verzeld heeft, dewijl hij op reis verdronken is in de Schuykill. Volgens Mevrouw de genlis, moet de gemiddelde levensduur zijn honderdvijftig jaren; haar resten alzoo nagenoeg zeventig jaren van bestaanGa naar voetnoot(*): ten einde deze wijde tijdruimte aan te vullen, heeft zij zich drie groote ontwer- | |
[pagina 74]
| |
pen voorgesteld; te weten: 1o. eene nieuwe Encyclopédie te schrijven; 2o. eene bedevaart te doen naar het H. Land; 3o. de Arabieren te bekeeren; eene veel gemakkelijker zaak, dan de sterke geesten denken: zie hier, met een paar woorden, het ontwerp van Mevrouw de genlis, de middelen ter volvoering, en de gevolgen dezer vrome onderneming: ‘Zich bedienen van de bekende zeldzaamheid, dat eene Engelsche Dame zich is gaan vestigen nabij Jeruzalem, en zich door de Arabieren tot Koningin van Palmyra heeft doen verklaren; haar onverwijld tot het Roomsche geloof bekeeren (hetgeen altijd mogelijk en het veiligst is); vervolgens haar oppermagtig gezag over de Arabieren zich ten nutte maken, om hen te brengen tot het omhelzen van de Godsdienst hunner Koningin, (hetgeen als van zelve gaat, en) hetgeen de heilige wateren der Jordaan zal hergeven aan de eerbiedwaardige veroveraars van het H. Land, en de Arabieren tot beschermers maken der verdrukte en uitgeschudde pelgrims, herscheppende alzoo de roovers der woestijne in nieuwe Ridders van Sint jan van Jeruzalem.’ Mevrouw de genlis, wiens verbeeldingskracht steeds jeugdig blijft, heeft, zoo als gezegd is, twee groote plans gevormd: zij wil eene Encyclopédie en eene Pélérinage à la Terre-Sainte schrijven. Hare bouwstoffen zijn gereed voor den onmetelijken arbeid, welke dien der Wijsgeeren, door diderot en d'alembert bestuurd, moet vernietigen. Zij is ook bezig met een' historischen roman, alfred le grand, en belooft ons nog eenen labruyère des Antichambres, de Soupers de la Marèchale de luxembourg, en een gedicht in proza, idalie. Ziedaar veel werks voor eene meer dan tachtigjarige Schrijfster! Maar hare goede gezondheid stelt ons gerust. Men ontwaart nog geenerlei teekens van verval in haren stijl. Haar haat tegen de Filozofen is geenszins verzwakt, en de verwijten, welke zij aan Mevrouw van stael rigt, zijn even levendig, even hartstogtelijk, als zij vóór vijftig jaren zouden kunnen zijn. Eene enkele omstandigheid doet ons beven. Mevrouw de genlis is overtuigd, dat het einde der wereld zeer nabij is; en wij vermeten ons niet, de daadzaken, op welke zij deze overtuiging grondt, te bestrijden: ‘Men ontdekt,’ zegt zij, ‘niets meer, dan planten zonder verhevene hoedanigheid, en onbeduidende dieren.’ Waaruit zij besluit, dat | |
[pagina 75]
| |
de grootste en laatste der gebeurtenissen, het einde der wereld, niet ver meer verwijderd is. Wij zijn niet genoeg ervaren in de kruidkunde, om hetgene zij van de hedendaagsche planten zegt te wederspreken; maar wat aangaat de onbeduidende dieren, zeker is het, dat dezelve krielen op den aardbol, en, sedert eenige jaren, in Frankrijk bovenal. Bijaldien dit een ziekte- en tevens een voorteeken is van het einde der wereld, zoo is het gevaar al heel groot, en wij zullen allen de laatste reis aanvaarden, eer Mevrouw de genlis die naar Jeruzalem gedaan heeft, en hebben groote kans van te vertrekken, zonder bij de Soupers de la Marèchale de luxembourgGa naar voetnoot(*) tegenwoordig te zijn geweest. Laat ons intusschen hopen, dat het der aarde zal beginnen te vervelen, van niet dan onbeduidende beesten voort te brengen. Het is misschien niet onmogelijk, dat een tweevoetig dier van genie eensklaps verschijne op eenig punt van onzen bol: alsdan waren wij behouden, en zouden nog het pleizier hebben van den labruyère des Antichambres te lezen! Keizer napoleon (opdat wij dit hier inlasschen) wees haar een verblijf aan in het Arsenaal, en schonk haar een jaargeld van 6000 francs. De Koningin van Napels bood er haar een aan van 1000 kroonen: ‘zij was Koningin,’ zegt Mevrouw de genlis, ‘en erkend door gansch Europa; ik moest het aannemen.’ - Vervolgens vinden wij haar gehuisd in de rue des Lions; daarna in de rue Helvétius, vóór de Revolutie genaamd rue Sainte Anne. Zij vertelt ons, ‘dat zij, des daags na de herstelling der bourbons, de voldoening smaakte van aan deze straat den naam des Wijsgeers te doen uitwisschen, en dien der Heilige te doen herstellen!’ Opmerkelijk was ons de navolgende plaats rakende napoleon, waaruit blijkt, dat Mevrouw de genlis vele gebeurde zaken heeft vergeten; maar niet, (en dit diene te harer verschooning) dat napoleon de eenigste Monarch is geweest, van welke zij weldaden heeft ontvangen: ‘Nooit heb ik den grooten Krijgsman als een' Overweldiger beschouwd, - den Held, dien, zonder schokken, zonder | |
[pagina 76]
| |
gewelddadigheid, de Natie ten troon verhief; die ons van de regeringloosheid verloste, die de Godsdienst herstelde, die door den Paus gewijd, door alle de Katholijke Souvereinen, en zelfs door alle de Protestantsche Mogendheden werd erkend, met uitzondering van Engeland, die slechts zijnen Titel betwistte, en hem had erkend onder eene andere benaming, als Opperhoofd van het Fransche Gouvernement, en wiens Souvereiniteit men in zijnen val zelv' onderschreef, dewijl men het noodig keurde, hem eenen afstand te doen onderteekenen. Maar, zijne terugkomst en de gevoelens, welke hij aan den dag legde, bewonderende, konde ik voor mijzelve niet ontveinzen, dat hij ditmaal werkelijk een Overweldiger was; want hij had plegtig afstand gedaan van alle zijne aanspraken op den troon. Deze gedachte had mijne bewondering moeten smoren; zij vermogt zulks echter niet, en ik erken mijn ongelijk.’ ‘Duizendmaal,’ zegt Mevrouw de genlis, van de vermaarde Mevrouw van stael gewagende, ‘duizendmaal heb ik het bejammerd, dat zij niet mijne dochter of mijne kweekelinge is geweest. Ik zou haar goede letterkundige grondstellingen, juiste en natuurlijke idéën hebben bijgebragt; en bij zulk eene opvoeding, bij den geest, dien zij bezat, en bij haren hooghartigen denktrant, zou zij een volmaakt wezen en de met regt beroemdste Schrijfster van onzen tijd geworden zijn.’ Wij besluiten onze uittreksels met de aanhaling van deze plaats uit het schriftelijk onderrigt, welk zij aan de Prinses van angoulême ter hand stelde, op het oogenblik, dat zij zich van haar, te Bremgarten, scheidde: ‘Geef u over aan uwe bijzondere devotie, maar zonder gemaaktheid en zonder voor zonderling te willen doorgaan. Verwonder noch verstoor u ooit, dat anderen niet zoo veel of niet uwe soort van vroomheid betoonen. Gij zoudt al de vrucht der uwe verliezen, zoo u toegevendheid en verdraagzaamheid ontbrake. Oordeel niet, en gij zult niet geoordeeld worden. Bemoei u met uwe eigene conscientie, en niet met die van anderen.’ Ziedaar de wijze lessen, welke de Schrijfster van het Théâtre d'Education, in 1794, gaf aan eene jonge Prinses van 16 jaren; maar is Mevrouw de genlis niet, met ons, van gevoelen, dat veel oudere personen daarmede nog wel evenzeer haar voordeel zouden kunnen doen? |
|