ging, dat er gelegenheid zoude worden opgespoord, om ook den Admiraal een exemplaar te zenden. Eenen geruimen tijd hierna ontving ik van den nu overledenen Grave van heiden, Lid van gezegde Kamer, eenen tweeden brief, welke alhier in zijn geheel wordt medegedeeld, en het bewijs oplevert, dat niet bij toeval de Held met een dichtstukje, in een onzer Nederlandsche Tijdschriften geplaatst, is bekend geworden; maar dat aan zijne Excell. een exemplaar van den Almanak voor Militairen is toegezonden, waarin het dichtstuk van Mejufvrouw p. moens gevonden wordt, hetwelk tot het vereerende geschenk aanleiding heeft gegeven.
Huize Laarwoud, den 6 Julij 1830.
Weledele Heer!
Toen ik voorleden jaar, op eene zoo vleijende als aangename wijze, door UEd. vereerd werd met de toezending van uwen Militairen Almanak, waarin een allervoldoendst dichtstuk, door onze Nederlandsche Dichteres moens ter eere van mijnen Broeder vervaardigd, gevonden werd, was ik dagelijks bedacht, dit bewijs van uwe onderscheiding aan mijn' Broeder voormeld te doen geworden, overtuigd van de hooge waarde, waarop Z.H. Geb. hetzelve zoude stellen. Ik ben, hoezeer na lang wachten, in mijne poging geslaagd, en ik heb dezer dagen van dien Vlootvoogd een' brief ontvangen, waarin Hoogstdezelve mij uitdrukkelijk verzocht, UEd. zijnen gevoeligen dank te betuigen voor de wijze, waarop UEd. een oud Landgenoot en een Drenth, op welke beide titels hij steeds de grootste eer stelt, in UEd. zoo geacht werkje hebt gelieven te eeren en in aandenken te doen houden.
Ik haaste mij alzoo, mij van dezen aangenaamen pligt bij dezen te kwijten, en tevens daarbij te voegen de betuiging der bijzondere hoogachting, waarmede ik de eer heb te zijn,
Weledele Heer!
UEd. dv. Dienaar
(Get.) s.j. gr. van heiden.