Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1831
(1831)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGevecht tusschen twee tijgers en eenen leeuw in den Tower te Londen, 3 dec l.l.Heden morgen tusschen 11 en 12 ure, terwijl de man, wiens post het is, de hokken der wilde dieren te reinigen, daarmede bezig was, schoof hij, onbedacht, eene schuif op, welke de kooi eens grooten Leeuws scheidt van die, waarin zich een Bengaalsche Koninklijke Tijger en Tijgerin bevinden. Op het zien van elkander, bliksemden de oogen dier beesten van woede. Terstond verhief de Leeuw zijne manen, en sprong, onder geweldig brullen, op den Tijger los. De Tijger, even heet ten strijde, wierp zich als razend op zijnen aanvaller; terwijl de Tijgerin haren medgezel moedig bijstond. Het brullen en schreeuwen der strijdenden klonk over het plein, en bragt bij al de overige dieren de geweldigste uitdrukking van vrees of woede te weeg. Het weerlooze gedierte trilde van angst, en liep verschrikt in de hokken rond; terwijl de overige Leeuwen en Tijgers, alsmede de Beeren, Luipaarden, Panters, Wolven en Hyena's, in hunne hokken rondvlogen, de ijzeren staven uit alle magt schuddende, onder het vreeselijkst geschreeuw. De Leeuw vocht dapper, maar werd | |
[pagina 36]
| |
eindelijk overmand, daar hij te doen had met twee tegenstanders, die slechts sinds een jaar hunne wouden hadden verlaten, terwijl de Leeuw ongeveer zeven jaren gevangen was geweest. Intusschen woedde de strijd met twijfelachtigen uitslag, tot dat de Tijger den Leeuw in den strot greep en hem op den rug wierp, wanneer, na herhaalde malen over elkander heen getuimeld te zijn, de wanhopige Tijgerin den vijand tegen de borstwering vastklemde. In dezen toestand worstelde de heer des wouds nog met onverwinbaren moed, brullende van pijn en woede. Thans, echter, had men eenige ijzeren staven gloeijend gemaakt, met wier uiteinden men den muil en de neusgaten der razende Tijgers bestookte, die daardoor genoodzaakt werden hunne prooi los te laten; maar, zoodra de scheiding op die wijze was bewerkt, grepen Leeuw en Tijger, de een de opper- en de ander de onderkaak van partij, met hunnen muil, bijtende en schuddende elkander met moordend geweld. Zoo heftig was hunne woede, dat men niet dan met de uiterste moeite, door het steken van de gloeijende staven in hunne neusgaten, hen van elkander scheidde, en de Leeuw ten laatste weder in zijn hok joeg, welks deur onmiddellijk achter hem gesloten werd. Het gevecht duurde ruim een half uur. De Tijger had bij den jongsten aanval een' zijner slagtanden verloren; maar de arme Leeuw is jammerlijk gehavend.Ga naar voetnoot(*) |
|