| |
Z.K.H. de Prins van Oranje, bij zijnen zegevierenden Intogt in de Hoofdstad. Door J. Brand van Cabauw. Te Amsterdam, bij J. van der Hey en Zoon. 7 Bl. f : - 15.
Amstels Hulde aan den Prins van Oranje en den Prins der Nederlanden, uitgesproken door M. Westerman. Te Amsterdam, bij M. Westerman en Zoon. 7 Bl. f : - 20.
M. Oortman. Uitboezeming aan mijne Wapenbroeders. Te Leiden, bij de Wed. D. du Saar. 5 Bl. f : - 10.
Hendrik van Leuven, door H. Kuyper, G.z. Te Rotterdam, bij L. Vermeer. 6 Bl. f : - 15.
De Noorderleeuw, Strijdzang, door denzelfden. Te Rotterdam, bij L. Vermeer. 8 Bl. f : - 15.
| |
| |
Vaderlandsche Uitboezeming. Te Leiden, bij de Wed. D. du Saar. 16 Bl. f : - 25.
Braband in oproer, 1830. Door E.v.W. Te Breda, bij F.P. Sterk. 14 Bl. f : - 30.
Vaderlandsche Uitboezemingen. Een vijftal dichterlijke Bijdragen door J.B. Christemeijer. Te Utrecht, bij van Paddenburg en Comp. 32 Bl. f : - 50.
Welkomgroet aan de vrijwillige Jagers, Studenten der Utrechtsche Hoogeschool, enz. Door J.B. Christemeijer. Te Utrecht, bij van Paddenburg en Comp. 4 Bl. f : - 10.
Hollands Krijgsroem, in Aug. 1831. Door J.J. Denier van der Gon, Predikant te Naaldwijk. Te 's Gravenhage, bij de Erve J. Thierry en C. Mensing en Zoon. 11 Bl. f : - 20.
Hollands Leeuw in 1830 en 1831; door D.J. den Beer Poortugael. Te Breda, bij F.P. Sterk. 7 Bl. f : - 20.
Noord-Brabandsche Gastvrijheid, enz. Door een' Vrijwilliger bij het Leger. Te Breda, bij F.P. Sterk. 15 Bl. f : - 30.
Van de twaalf hier aangekondigde stukken en stukjes zijn de elf eerste in dichtmaat; het twaalfde stukje alleen is in proza. Het vers van den Heer brand van cabauw hebben wij bovenaan geplaatst, omdat wij met dien Heer een woordje te spreken hebben. Over de hooge verdiensten van den Prins van Oranje bestaat geen het minste verschil. Van laakbare bedoelingen is Hij, voor zoo ver wij weten, nimmer door iemand beschuldigd geweest. Men weet, dat Hij met eene zending van vrede naar de Zuidelijke gewesten was afgevaardigd; dat, omringd en misleid door verraders, bedrogen in personen en zaken, de Prins van Oranje een stelsel van met de Grondwet strijdige toegeeflijkheid aannam; dat dit regtmatige bekommering veroorzaakte, en Z.M. de Koning de tijdingen uit Antwerpen onverwacht noemde. Toen Z.K.H. bespeurd had in de middelen te hebben gedwaald, schaarde Hij zich, zonder eenige verandering in zijne edele grondbeginselen, aan de zijde van het getrouwe Noord-Nederland; hetzelve heeft, sedert dien tijd, op nieuw
| |
| |
de duurste verpligting aan zijne dapperheid en vaderlandsliefde; en gaarne willen wij erkennen, dat, naar zijne onderwerpelijke wijze van zien in vroegeren tijd, de Kroonprins ook toen, wanneer hij nog in de middelen dwaalde, groot en bewonderenswaardig handelde. Maar verdienen nu zij, die terstond de zaak anders hebben ingezien, - verdienen die getrouwe onderdanen, om een opgekomen wantrouwen, dat in de bestaande omstandigheden zoo natuurlijk was, de verguizing van eenige vleijers? En wie vermeet zich, onder een eendragtig Volk thans opzettelijk, schoon vruchteloos, verdeeldheid te stoken? Wij zeggen dit laatste meer tot zeker' Schrijver in de Weegschaal, dan tot den Heer brand van cabauw, wiens vers, als dichtstuk beschouwd, ons vrij goed beviel, en wien wij geene kwade bedoelingen toeschrijven, schoon hij den schijn er van op zich laadt. Ook dien Schrijver in de Weegschaal verdenken wij voor onszelven slechts van personélen haat en laffe pluimstrijkerij. En hiermede genoeg over dit onderwerp, waarop wij nimmer zullen terugkomen. Eendragt en Vaderlandsliefde is onveranderlijk onze leus.
Amstels Hulde aan onze beide hooggeschatte Prinsen is een welgeslaagde Lierzang van den Heer westerman, die evenzeer uitmunt door edelheid van gevoelens, als door stijl en versificatie.
De Fuselier oortman verrast ons met eene Uitboezeming aan zijne Wapenbroeders, die niet van verdienste ontbloot is, en tot verhooging eener loffelijke geestdrift moet hebben medegewerkt.
Hendrik van Leuven door den Heer kuyper, van wien wij regt hebben iets beters te vorderen, bevalt ons weinig. Eentoonig is het, altijd van dien Hollandschen Leeuw te spreken, en het is misbruik en vervalsching dier oratorische figuur, aan een' Leeuw toe te dichten, wat hem niet eigen kan zijn:
Maar schoon, bedachtzaam op verraad,
De tuinleeuw fier gewapend staat
En 't schandlijk tergen hoort;
Schoon hem het bloed in 't aanzigt stijgt,
Zijn borst naar roem en daden hijgt,
Steeds heilig blijft zijn woord,
| |
| |
En schoon zijn klaauw uit wraakzucht beeft,
Zijn tromp geen vuur op Belgen geeft,
Als het gespuis 't verbond niet breekt
En 't eerst de grenslijn oversteekt.
Maar dit bedaarde pligtbetoon, enz.
Wij ontmoeten dus hier een' leeuw, die het geweer draagt en weet te laden en te vuren, ja zelfs die spreken en die blozen kan! Ook is de volzin niet eens voltooid; want op: En schoon zijn klaauw enz. volgt er niet, wat hij desniettegenstaande verrigt of nalaat, tenzij men het aldus moet opvatten: En schoon zijn klaauw uit wraakzucht beeft, geeft toch zijn tromp geen vuur op Belgen, Als enz.; doch dan weder deugt de gebezigde woordschikking niet. Voorts is het verhaal der heldendaad van den braven van leuven meer in den dagblad- dan in den dichtstijl.
Beter is de Noorderleeuw. Doch ook hier is alles vol van Noorder- en Zuiderleeuwen, Britsche luipaarden en Iersche slangen! De verzen van den Heer kuyper schijnen wel in van aken's diergaarde of in het slangen- en krokodillenkabinet van cops gedicht te zijn! Anders stemmen wij met hem wel in, wat zijne denkbeelden betreft; alleen onder die beperking, dat wij eenen oorlog met Engeland zoo veel mogelijk te vermijden achten.
De Vaderlandsche Uitboezeming van een' ongenoemden is hier en daar zwak van versificatie; de smelting der doffe e in den volgenden klinker is veelal verwaarloosd; echter is er een goede gang in het vers, en het verraadt een' dichterlijken aanleg. De godsdienstige toon is ons welkom; wij wenschten hem slechts hier en daar wat minder stelselmatig.
Braband in oproer is een stukje van bijzondere soort. De voorstelling is naar waarheid; maar het geheel heeft te veel van den toon eens Wraakprofeets. De twee laatste regels althans schijnen ons al te forsch:
Gij, Braband! zijt die hel - gij Belg! dat duivlenrot,
Gevloekt bij al wat braaf [is] - verdoemd bij mensch en God!
De vijf vaderlandsche Uitboezemingen van den Heer christemeijer zijn: eene van November 1813, bij het aanbreken van den dageraad der verlossing van Nederland; eene hulde aan God, op den Dank- en Bededag van 15 Julij 1815;
| |
| |
een vers, bij de overwinning op Algiers in 1816 ; bij het Jaarfeest van Waterloo's Gedenkdag in 1817, en eindelijk iets ter bemoediging, in Oct. 1830. Alles is vrij gelukkig gedicht. Eenige zwakheden in de versificatie verraden mindere bedrevenheid in de kunst, b.v. bl. 19: Wie ? - spreekt, Barbaren! Men zou het des noods als een trippelvers kunnen lezen. alleen vloeit, in dat geval, niet gemakkelijk: Wie túchtigden ú? - spreekt, Barbáren!
Fraaijer vinden wij van denzelfden Schrijver den Welkomgroet, op de wijze: Wien Neêrlandsch bloed, enz.
Hollands Krijgsroem, door denier van der gon, is een stout en krachtig vers, schoon arm in beelden en wat al te ruw van versificatie, b.v. ' t Is vergeefs dat hij 't verraad beproeft, enz.
Hollands Leeuw van den Luitenant den beer poortugael doet zijnen Dichter eer aan. Het vers is in den regten toon. Alleen de uitdrukking: muiters, uit de hel gespogen, vinden wij wat vies. Fraai is de spraakwending tot la fayette:
ô, Grootsch is 't schouwspel, ja, voorwaar,
Ten toon gespreid voor 't oog der volken!
Kom, hoofd der Jakobijnenschaar
Van Seines boord, met vuur en dolken!
Op Hollands eendragt stuit gij af,
Of vindt aan Hollands grens uw graf.
Kom zie, hoe hier een Vorst in ramp
Niet smaadlijk wordt door 't volk vergeten,
Hoe ieder voor hem vliegt ten kamp!
Een kamp, die ook voor God mag heeten;
En voel dan, wat een Koning zegt,
Waaraan de Natie is gehecht.
Kom zie, hoe Holland, nooit ontaard,
Geen vrijheid wil van vreemde rijken,
Onschendbaar de eer der vlag bewaart
Door zijn Chassé's en zijn van Speyken,
En keer terug naar Seines vloed,
Geverwd tot zelfsmet Koningsbloed!
Wat eindelijk het prozastukje: Noord-Brabandsche Gastvrijheid, aangaat, daarin wordt door een' Vrijwilliger bij het
| |
| |
leger, en dus door een' bevoegd' getuige, hulde gedaan aan de gulheid, waarmede de Noord-Brabanders de verdedigers van het Vaderland ontvangen en huisvesten. Er wordt wel erkend, dat de Noord-Brabanders minder algemeen gezind zijn geweest tot het aangorden der wapenen tegen de Belgen, maar tevens aangetoond, dat de publieke geest veel verbeterd is. Wij wenschen, tot bevordering der zoo noodige eendragt en naauwere aanknooping van den band der verbroedering met dat gedeelte onzer Landgenooten, dit boekje in veler handen.
|
|