Zedelijke Brieven ter bevordering van Wereld- en Menschenkennis, voor Jongelingen en Maagden van beschaafde opvoeding. Door Mejufvr. C.M.D.E. Te Zaandijk, bij J. Heynis, T. sz. en in de Zijpe, bij J.C. Honigh. 1830. In gr. 8vo. VIII en 146 bl. f 1-80.
Wij vangen onze aankondiging van deze Brieven aan met beleefde dankzegging aan Mejufvr. c.m.d.e., dat zij zich van haren sluijer ontdaan en zich nu bekend gemaakt heeft, als Mejufvrouw c.m. doll egges. Het komt ons zoo stijf Oostersch voor, wanneer eene vrouw zich zoo angst vallig voor ons oog verbergt. Evenwel, het was haar niet kwalijk te nemen, dat zij, niet zeker, of zij op eene heusche wijze zou ontvangen worden, zich in het eerst niet zoo dadelijk bekend maakte. Men heeft dan nog altijd de gelegenheid, om zich onbekend te retireren. In zoo ver onze niet ongunstige beoordeeling van de vroegere werkjes der Schrijfster er iets toe bijgedragen moge hebben, om aan het incognito een einde te maken, nemen wij deze bekendmaking dankbaar aan, als een compliment aan onszelven, en verblijden ons, dat, tot opsporing van de Schrijfster der werken van Mejufvr. c.m.d.e., er zoo veel moeite niet zal behoeven aangewend te worden, als om den Autheur uit te vinden der Wolfenbuttelsche Fragmenten. Maar, welk eene zonderlinge aaneenschakeling van denkbeelden! Het wordt inderdaad hoog tijd, dat wij van het thans aangekondigde werkje eenig verslag gaan geven. Deszelfs inhoud weten wij niet beter mede te deelen, dan met de woorden der Schrijfster zelve, in hare Voorrede: ‘Mijn oogmerk was in deze Brieven, jonge lieden in verschillende betrekkingen nuttig te zijn. Ik schreef dezelve voornamelijk voor hen, die, in den middelstand geplaatst, door eene beschaafde opvoeding gelegenheid hebben of toegerust zijn met meer dan gewone talenten, om hun bestaan te vinden in den kring hunner meerderen, opdat de zoodanigen, die door de fortuin begunstigd,’ (hier hapert iets aan den volzin) ‘wederkeerig zouden weten, wat zij anderen verschuldigd zijn, of waarin ook hunne pligten bestaan.’ Wij vertrouwen, dat de keuze der behandelde
onderwerpen de goedkeuring van ons publiek bij de lezing zal wegdragen; terwijl wij tevens goede getuigenis geven kunnen aangaande de behandeling zelve. Die fijne smaak, welke de lezing veraangenaamt, die welmeenende hartelijkheid, welke de gegevene lessen geschikt doet zijn om wereld- en menschenkennis en zedelijkheid te bevorderen, van beide zijn deze Brieven niet ontbloot. Tot eene kleine proeve van den stijl nemen wij het volgende uit eenen brief van eenen vader aan zijne dochter, welke in den kring van den eersten stand haar bestaan poogt te vinden: ‘Ach mijn kind! beklaag u niet,