aucteur in het Latijn, vrage daarover in het Latijn, en ontvange de antwoorden in het Latijn. Hij gewenne de leerlingen, om het Mythologische en geschiedkundige, voornamelijk de levens van beroemde mannen, in het Latijn te verhalen; met één woord, daar zijn dagelijks vele gelegenheden, om deze oefening in werking te brengen.
De Heer zillesen is van een ander gevoelen, en prijst chimani aan. Nu, wij laten gaarne ieders gevoelen vrij; maar het komt ons voor, dat, terwijl anderen de Latijnsche scholen door het invoeren van zeldzame methoden, ja zelfs gymnastische oefeningen, eene eeuw vooruitzetten, de Heer zillesen ons een paar eeuwen achteruitzet. Als het zoo voortgaat, zal men spoedig tot het geven van stukken uit den terentius christianus en het stichten van eene civitas Latina komen. Onbedachtzame voorstanders van oud en nieuw, plantmakers zonder eigenlijke ondervinding, vinden wel eens toejuiching, niet alleen bij de menigte, maar ook daar, waar zij het niet vinden moesten; terwijl de stille onderwijzer, die de beste leerlingen vormt, onopgemerkt zijnen weg gaat.
En nu zouden wij zeggen: Vale, chimani! Bene vale! Cura ut quam rectissime valeas! Maar wij moeten nog iets aangaande de voorrede van den Heer zillesen aanmerken. De Rector zegt: Om eene volledige kennis van eene taal te hebben, behoort men dezelve te kunnen spreken, lezen, en schrijven. Recensent twijfelt zeer aan het eerste, vooral in eene doode taal. De ondervinding heeft geleerd, dat de grootste kenners van de Latijnsche taal dikwijls de slechtste sprekers waren, het zij dat het die lieden aan zekeren natuurlijken aanleg daartoe ontbrak, het zij dat eene te groote kieschheid en vrees voor onnaauwkeurigheden hen belemmerde. Vele Italianen, ten tijde van erasmus, wilden en durfden geen Latijn spreken. Bekend zijn ook de voorbeelden van ruhnkenius en anderen. In vroegere tijden, vaart de Rector voort, legde men er zich ernstig op toe, om in het Latijn over alles te kunnen spreken. Dat was zeer natuurlijk. De noodzakelijkheid gebood dat. Het Latijn was toen bijna, wat het Fransch nu is. Er kwamen zoo vele vreemdelingen uit alle landen van Europa in onze steden, scholen en akademiën. Vele, ja de meeste Professoren, en menige onderwijzers aan de Latijnsche scholen, waren vreemdelingen. Het Latijn was de gewone taal, en het Fransch bij onzen landaard min gemeen. - Maar wij zouden ons te lang ophouden, wilden wij de voorrede op deze wijze verder commentariéren. Één ding hopen wij: dat het toch bij niemand onzer jeugdige geleerden, welke de Heer zillesen daartoe aanspoort, opkome, om de Colloquia van erasmus te hervormen, en naar de geaardheid van onze tijden te stemmen. Zoo iets is, om er niet meer van te zeggen, onmogelijk.