I. Kan men uit de statistieke opgave met genoegzame zekerheid opmaken, dat het aantal doodgeborene, of binnen de vierentwintig uren na de geboorte gestorvene kinderen in de laatste jaren in ons land aanmerkelijk is toegenomen? - Na vooraf op de moeijelijkheden te hebben opmerkzaam gemaakt, die men bij zoodanigen arbeid aantreft, komt de Schrijver tot het resultaat, dat het verschil tusschen doodgeborenen in vorigen tijd en thans niet van belang is, en dat dit nog voor het grootste gedeelte uit het klimmend aantal van onechte kinderen kan verklaard worden. In Amsterdam wordt er van 36 kinderen één dood geboren.
II. Bij welke vrouwen, of voor de eerste maal barende, of die reeds meermalen gebaard hebben, wordt dit verschijnsel meest waargenomen? - De Schrijver neemt hier aan, dat eerstbarenden meer van doode vruchten bevallen, dan die meer gekraamd hebben, waarvan hij de oorzaak meent gelegen te zijn in den toestand der genitalia, welke nog niet zoodanig zijn voorbereid, als bij volgende verlossingen. Voorts blijkt uit zijne opgaven, dat onder de onechte kinderen op verre na meer doodgeborenen zijn, dan onder de echte kinderen. Ten aanzien van de sterfte der kinderen in de eerste 24 uren, kon hij alleen eene tabel der stad Amsterdam leveren, die van het jaar 1821-1826 loopt, en waaruit blijkt, dat van 2258 gedurende die jaren geboren kinderen er 29 echte en 151 onechte kinderen doodgeboren en bovendien nog 42 in de eerste 24 uren gestorven zijn. In den laatsten tijd zou deze sterfelijkheid in de eerste 24 uren niet toegenomen zijn, dewijl men thans van meerdere en betere middelen gebruik maakt, om zwakke kinderen te behouden en schijndoode in het leven terug te brengen.
III. Welke zijn deszelfs natuur- of zedekundige oorzaken? - Deze oorzaken liggen gedeeltelijk bij de moeder, gedeeltelijk bij het kind. Die, in de moeder gelegen, zijn: misvormd ligchaam, verkeerde opvoeding en leefwijze, het gebruik van veel koffij, thee, wijn, brande-