Godsdienstige Beschouwing van de verblijfplaats der dooden, naar 2. Kon. XXIII:17a. Uitgesproken te Groningen, den 11 Mei 1828, door J. Schotsman, thans Predikant te Zuidwolde. Te Groningen, bij W. Zuidema. 1830. In gr. 8vo. 42 Bl. f : - 40.
De Eerw. schotsman wenscht beschouwd te worden als een eenvoudig landprediker, die, door buitengewone omstandigheden bewogen, om eene enkele leerrede door den druk gemeen te maken, geeft, wat hij heeft. Het verblijdt ons, dat wij door deze leerrede den man leeren kennen, als eenen Evangelieverkondiger, die den rang, waarin hij zich plaatst, tot sieraad verstrekt, en blijken geeft, dat het hem niet ontbreekt aan hetgeen hem in denzelven nuttig werkzaam kan doen zijn.
De tekst, op den titel genoemd: Wat is dat voor een grafteeken, dat ik zie? wordt door den schrijver gekozen, om op eene godsdienstige wijze, naar deszelfs aanleiding, te spreken over het graf, de verblijfplaats der dooden. De spreker bepaalt de aandacht van zijne hoorders bij het graf van een vroeg gestorven kind, van een' veelbelovenden jongeling, van eenen noodlijdenden, van een' weldadigen menschenvriend, van een' waren, werkzamen en geloovigen Christen, en van eenen leeraar, in afzonderlijke bespiegelingen, die telkens aangevangen worden met de vraag in den tekst. De leerrede