sta hier een goed deel van de allereerste §: ‘De gemeenschap, die in den tegenwoordigen tijd tusschen oorlogvoerende legers en derzelver Regeringen plaats heeft, en waardoor men in weinige dagen aan de boorden der Finsche golf berigten van het oorlogstooneel aan de overzijde des Donau-strooms heeft, deze gemeenschap bestond in den ouden tijd, althans bij de Grieken, geenszins. De wonderen, door de verbeterde scheepvaart, het postwezen en de drukkunst bewerkt, waren aan dat oude zoo hoogstbeschaafde volk onbekend. - Men had hoegenaamd te Athene geene echte berigten van den toestand des legers, toen, volgens het verhaal van plutarchus, in de havenstad Pireëus, in een' barbierswinkel, waarin toenmaals allerlei nieuwigheidvertellers bijeenkwamen, een onbekende van de vernieling des Sicilischen legers, als van eene zaak, die men waarschijnlijk reeds wist, misschien zelfs op een' beklagenden toon, het verhaal deed. De barbier haast zich, zonder meer getuigenissen af te wachten, naar de Archonten, en geeft berigt van 't gehoorde. Van schrik en ontroering verplet, beleggen zij terstond volksvergadering; de barbier wordt binnengeleid, en moet zijnen man noemen. Doch deze was waarschijnlijk reeds vertrokken: de ongelukkige wist deszelfs naam niet, en werd nu als onruststoker en verspreider van valsche tijdingen op eene soort van pijnbank gespannen, en zoo lang gefolterd, tot er, gelukkig voor hem, echte boodschappers of misschien enkele ontsnapten aan de ramp in de stad kwamen, die alles omstandig verhaalden. (Plutarch. in Nic. C. 30.) Toen wilde men aan dezen ook nog naauwelijks geloof geven, en de eindelijke overtuiging bragt beurtelings woede tegen de redenaars voort, die deze onderneming hadden aangeraden, (alsof, zegt thucydides, het volk
niet hun gevoelen in den tijd had bekrachtigd!) tegen de wigchelaars, die den goeden uitslag hadden voorspeld, en daarop eene algemeene, diepe vrees en neerslagtigheid. Er was geen geld, er waren geene schepen, geen scheepsvoorraad, geene jonge manschappen, geene ervarene zeelieden meer; alles, alles had het plan van alcibiades verslonden, en deze, misschien de eenige, die het nog had kunnen uitvoeren, hij, de losse, wilde, teugellooze, maar schrandere, bekwame, voortvarende man, stond aan het hoofd der vijanden, om die tragen met zijn vuur te bezielen.’