hebben. Intusschen hoe gelukkig, Lezers, zijn wij, die het mogen beleven, dat een zoo lang verborgen schat zonder gevaar aan het licht kan komen!
Prisca juvent alios; ego me nunc denique natum Gratulor.
Maar van wanneer dagteekent zich toch dat gelukkig oogenblik, sedert hetwelk onze Landgenooten tot die redelijke beschaafdheid zijn geraakt, welke hen vatbaar maakt voor het nut van dit boekje? Dit schijnt de Uitgever al weder aan het nadenken van zijne Lezers tot uitvorsching over te laten. - Maar wie is niet reeds begeerig, om iets meer te weten over de strekking van het werk? ‘Er heerschen,’ let wel, Lezer! ‘er heerschen overhoops dwalingen onder de algemeene Christenheid. Dus is het gelegen met de regtmatige begrippen wegens God, diens wezen en bestuur, met de bijbelsche geschiedenis der schepping, met de openbaring in het algemeen en met die van Adam, Abraham, Mozes, de Profeten en van Jezus Christus in het bijzonder. Zoodanig is het gelegen met het leerbegrip der Drieëenheid, Voorbeschikking, Erfzonde, Geloof, Verzoening, Regtvaardigmaking, Vergeving van zonden, en andere leerstukken meer, die eene wel in zichzelve eenvoudige, doch tevens uiteengezette en wijsgeerige nasporing behoeven. Tot dit bijzonder oogmerk,’ namelijk tot deze eenvoudige, maar te gelijk uiteengezette en wijsgeerige nasporing, ‘is het tegenwoordige werk opgesteld.’ Nu weet gij het, Lezer! Al hetgeen, waarover de grootste Godgeleerden, Wijsgeeren, Liberalen en Obscuranten, Hetero- en Orthodoxen van ouds te vergeefs hebben geschreven, getwist, en elkander onder allerhande anen en isten gerangschikt hebben, dit alles wordt in dit kleine boekje eenvoudig uiteengezet en wijsgeerig nagespoord. Dit heeten wij den stal van Augias met eenen Hercules-arm reinigen! Jammer, dat de Uitgever den naam van den Schrijver vergeten heeft. Die naam heeft even zoo veel regt, om aan de vergetelheid ontrukt te worden, als die van philippus aureolus