ook dit werk aanprijzen, en twijfelen niet, of hetzelve zal door velen met genoegen gelezen worden. Wij hebben geene aanmerkingen van aanbelang te maken, en achten het onnoodig, het beloop van elke leerrede op te geven. Van bemmelen toont, de behoefte van zijnen tijd te kennen. Tot uitlokkende proeve deelen wij het volgende mede: ‘Wat dunkt u dan, Geliefden! van hen, die zich aan de godsdienstige vergaderingen onttrekken, onder voorwendsel, dat zij God in hun huis wel kunnen dienen; dat zij zich aldaar even goed kunnen stichten, en hiertoe geen' kerk noodig hebben; dat zij het altemaal weten, wat hun door den Leeraar gezegd kan worden, of ten minste, dat er thans, door uitgegevene leerredenen en andere geschriften, hiertoe hulpmiddelen genoeg voorhanden zijn? Vraagt niet, of dit alles en in allen deele zoo is en geschiedt! dit zou misschien de proef niet altijd kunnen doorstaan: zoekt allen, die zoo spreken, niet te naauwkeurig in hunne huizen! gij zoudt hen mogelijk even druk, als anders, in hunne dagelijksche bezigheden, of daar buiten in allerlei vermakelijkheden vinden, waartoe zij den dag des Heeren opzettelijk hebben uitgekozen en geheel toegewijd: maar laat u althans hierdoor niet misleiden, Christenen! en u niet van wezenlijk nut en genoegen berooven. Het zij al eens zoo, dat gij, tot beantwoording aan gemelde godsdienstige oogmerken, noch Kerk noch Leeraar noodig hebt, gij blijft echter gezellige wezens, die zelfs in het gemeene leven uw genoegen vergroot acht, als gij dit met anderen deelen kunt; en zult gij dit niet smaken in de beste zaak? Zal die, die alleen u tot ongezellige wezens maken, en u slechts in uwen kring doen omdraaijen, zonder u om het welzijn van anderen te bekommeren? Zal dit de vrucht van het Christendom zijn, dat meer, dan iets anders op de wereld, een middelpunt van vereeniging is?’ - Regt zoo, waardige van bemmelen! Gij bezit menschenkennis, zoo onmisbaar voor den
Godsdienstleeraar, en toch zoo dikwijls bij velen hunner, helaas! vergeefs gezocht.