verdediging bij verstandige en vaderlandlievende Nederlanders? Immers neen! En bij zoodanige overdreven gemoedelijke lieden, welke 's mans zelfopoffering in de gegevene omstandigheden als een' ongeoorloofden zelfmoord beschouwen, is met zulk eene geheel mythisch-allegorische en van de Bijbelleer afwijkende voorstelling niets gewonnen. Indien men de zoodanigen overtuigen wilde, zou men een eenvoudig en helder betoog moeten schrijven, ten bewijze van de betamelijkheid der daad van onzen van speyk. Hier vertelt nu de Schrijver een' verzonnen droom, waarin hij van speyk op eene ster, waar de Schrijver in zinsverrukking was opgevoerd, ziet aanlanden met zijne makkers en de in de lucht mede opgevlogene Belgen; van speyk en de zijnen worden verwelkomd door de zalige Schimmen; van speyk verhaalt zoo iets van zijne beweegredenen, die door de gezaligden worden toegejuicht; alle zijne makkers geven hem gelijk, zoo gehandeld te hebben, en één hunner, een ronde Zeeuw, verklaart reeds te verlangen, om Dominé martinet te ontmoeten. Van speyk en eenige hem gelijke, ook als menschen voortreffelijke, zeelieden stijgen daarop hooger en oostelijk op naar de plaats der volkomenheid; andere zeelieden naar het westen, andere naar het zuiden. Nu! al de Hollanders worden derhalve zalig, al is het dan ook maar in het Westen of in het Zuiden; doch al de Brabanders moeten naar het Noorden, dat is hier zoo veel gezegd als naar de Hel! Dat dit laatste eene onchristelijke stelling is, behoeft wel geen betoog. Als domme, onkundige lieden, meenende den Hemel of hun Vaderland eene dienst te doen, een' onregtmatigen aanval verrigten, verdienen zij wel ontvangen te worden gelijk zulks in den oorlog behoort, en als zij verminkt worden of sneuvelen,
dan is dat alles ook zeer wel verdiend; doch wij zouden even min van die gesneuvelde kanonneerbootbespringers, als van de andere in den tegenwoordigen oorlog omkomende Belgen in massa, willen zeggen, dat zij verdoemd zijn. Dit geheele boekje, hoe vernuftig dan ook in vinding, bewijst derhalve niets: althans het weinige, dat er in bewezen moest worden, zou op eene andere wijze veel doelmatiger en krachtiger kunnen zijn aangetoond. Ook is de Schrijver wat lang bezig, eer hij aan zijnen droom komt: hierdoor wekt de lezing, tot bl. 15 toe, meer verveling dan belangstelling. De uitdrukking grootste meerderheid, op bl. 1, is zeker het