sonen alzoo geschreven zijn.’ Inzonderheid hechteden wij op het woord romantisch, met welken vorm wij anders, in het historiéle vak, juist niet hoog loopen, maar dat ons in dezen, bij een werk, dat geen volledig geschiedkundig geheel zal zijn, als het éénige en gelukkige middel voorkwam, om ter lezing uit te lokken. En inderdaad, de Heer immerzeel, dien wij, immers grootendeels, als den Schrijver vermeenen te mogen groeten, heeft, naar onzen dunk, een meesterstuk verrigt. In den vorm van meestal verdichte brieven, door en aan verdichte Hollandsche personen geschreven, levert hij een geheel, beginnende met de dagteekening van 13 Sept. 1830 en eindigende met die van 14 Aug. 1831, dat den ganschen jammerlijken opstand, vrij goed aaneengeschakeld, doorloopt, en ons van het begin tot het einde, met klimmende belangstelling, bezig houdt. De bedaagde frans van leeuwenhorst, te 's Gravenhage, schrijft aan zijnen Amsterdamschen vriend ferdinand meermans, en wederkeerig deze aan genen, een aantal brieven in echt-Hollandschen trant, waarin op zijn pas het Attisch zout geenszins ontbreekt. De jonge egbert meermans, minnaar van henriette van leeuwen horst, en door dit moedige en naïve vaderlandsche meisje weldra van zijne weifeling tot vrijwillige dienst bekeerd, wisselen beide, door geheel verschillenden briefstijl, deze correspondentie behagelijk af. Cornelia van klarendonk, te Rotterdam, minder levendig, maar niet minder gevoelig dan hare schalksche vriendin, - de welmeenende, maar stijf orthodoxe Mevrouw van dommelen, op Sionsburg bij Haarlem, - pleun borstel, de oude keukenmeid, eene
moderne kenau, die haren tragen man, ten beste des vaderlands, tot deelneming aan deszelfs zaak, op hare wijze, weet aan te porren, - de wakkere dirk van leeuwenhorst, het echt model eens Nederlandschen jongelings, - diens moeder, de bezorgde, maar waardige Nederlandsche moeder, en nog een paar anderen, brengen allen te zamen zulk een leven en zulk eene afwisseling in het tafereel, dat het ons niet mogelijk was, het boek ter zijde te leggen, alvorens wij de 53 brieven, welke het vervat, hadden gelezen. Edele vaderlandsmin bezielde den Schrijver, die drie zonen als vrijwillige Jagers dat vaderland ten beste gaf; geregte en toch onpartijdige verontwaardiging tegen het opgeruide muitersvolk vervulde zijne borst; moed en bemoediging ademt