| |
| |
| |
Verhaal van het Oproer te Brussel op den 25 Augustus 1830 en volgende dagen, voornamelijk met betrekking tot mijn destijds gehouden gedrag, en dat der Koninklijke troepen onder mijne bevelen; met authentieke Stukken; door W. Grave Van Bijlandt, Generaal Majoor, laatstelijk Provincialen Commandant van Zuidbraband, enz. Tweede Druk. 's Gravenhage, bij G. Vervloet en H.P. de Swart, 1831. In gr. 8vo. II en 120 Bl. f 1-30.
Beoordeelende Beschouwing van het Gedrag en de Verdediging van den Generaal Majoor W. Grave Van Bijlandt, enz. Naar aanleiding eener door den Graaf in het licht gegevene Brochure. Te Rotterdam, bij T.J. Wijnhoven Hendriksen 1831. In gr. 8vo. IV en 36 bl. f : - 50.
De Generaal Majoor, Graaf van bijlandt, in openbare geschriften, ja zelfs in de openbare vergadering van de Tweede Kamer der Staten Generaal, aangevallen wegens zijn gedrag in de eerste dagen van het Oproer te Brussel, alwaar hij destijds den post van Provincialen Kommandant van Zuid-Braband bekleedde, vermeende zich van de op hem gelegde blaam te moeten zuiveren, en koos daartoe het middel der drukpers. Onder den titel van Verhaal van het Oproer te Brussel ontvangt men hier zijne verdediging, welke hoofdzakelijk op het volgende nederkomt.
De grondslag daarvan is het Koninklijk Besluit van 22 Maart 1819, waarbij is vastgesteld de Instructie voor de Gouverneurs der beide Residentiën Brussel en 's Gravenhage, en waarin bepaald wordt, dat de Gouverneur der Residentie in dezelve het opperbevel voert, en personeel verantwoordelijk is voor de rust en veiligheid der stad; dat hij alle de daartoe dienstige maatregelen nemen moet; dat hij het parool en contrasigne geeft aan den plaatselijken Kommandant, die onmiddellijk aan hem ondergeschikt is. - In Augustus 1830 was de Generaal de constant-villars, een grijsaard van 80 jaren, Gouverneur van Brussel.
Hiertegen stelt de Graaf de Instructie der Provinciale Kommandanten over, na te hebben aangemerkt, dat de werkzaamheden van dien post, in eene Residentie, waar zich een Militaire Gouverneur bevindt, zeer gering zijn.
| |
| |
Volgens zijne Instructie was hij verpligt met den Civilen Gouverneur in overleg te treden nopens alle maatregelen, tot handhaving der publieke rust en veiligheid geboden wordende; terwijl hij bij alle gelegenheden, naar zijn beste weten en op zijne verantwoordelijkheid, alle zoodanige maatregelen nemen moest, als voor de algemeene veiligheid bevorderlijk waren.
Hij beweert uit dit alles, dat hij als Provinciale Kommandant niet verpligt was, om voor de sterkte van het garnizoen, het voorhanden zijn van ruiterij, geschut en munitie binnen Brussel te zorgen, maar dat dit in de eerste plaats de pligt was van den Gouverneur der Residentie.
Bij het uitbarsten van het oproer, vond hij zich verpligt, om van den Baron de constant-villars, die te oud en nu ook bedlegerig was, het bevel over te nemen; hij vond zich aan het hoofd van slechts 1300 man, waaronder nog geen tweehonderd kavallerie, allen bijna onvoorzien van patronen, terwijl er geen enkel stuk geschut ter zijner beschikking was.
Hij beweert, van dat oogenblik af, alles gedaan te hebben, wat men van een' ervaren Krijgsman verwachten kon. Hij heeft naar Antwerpen en Gent om ondersteuning geschreven, doch deze niet bekomen. Hij heeft reeds den eersten dag voor de overmagt moeten wijken, en zich moeten bepalen tot de verdediging van de Bank en der Paleizen, voor welke de troepen negen dagen hebben doorgebragt. Zonder levensmiddelen zijnde, was hij genoodzaakt, op aanzoek van den Provincialen Gouverneur en in overeenstemming met zijne Hoofdofficieren, eene soort van wapenstilstand aan te gaan; ja zelfs om de Proclamatie van 28 Augustus uit te vaardigen, waarbij hij verklaarde, dat de troepen, die te Brussel verwacht werden, niet zouden binnentrekken, zoo lang de goede orde niet gestoord werd.
Alles zamentrekkende, beweert hij, dat het zijne schuld niet is, dat er hoegenaamd geene maatregelen van voorzorg genomen zijn; dat hij in zijne bijna weerlooze positie niet anders heeft kunnen handelen, dan hij gedaan heeft; en dat hij alzoo de troepen voor een wis verderf, en de Bank en de Paleizen voor plundering en vernieling behoed heeft.
Het spreekt van zelve, dat deze korte schets slechts een dor geraamte der verdediging is, en dat daaruit alles is weggelaten, 't welk als bewijs of betoog aangevoerd en in
| |
| |
krachtige taal aangedrongen wordt. Wanneer men de verdediging zelve grondig beoordeelen wil, moet men dezelve in haar geheel lezen. Zij is dit, en om den vorm en om het gewigt der zaken, allezins waardig; en, hoedanig men er ook over denke, altijd zal dit geschrift eene belangrijke bijdrage zijn tot de Geschiedenis van de eerste dagen van den opstand. Hier konden wij slechts een algemeen overzigt geven van den eigenlijken grond der verdediging.
Hiertegen staat over No. 2, de beoordeelende Beschouwing van des Generaals Gedrag en Verdediging. In niet minder krachtige taal worden hier, onder andere, de volgende aanmerkingen gemaakt:
Uit alles blijkt, zegt de Schrijver, dat de Graaf een oproer voorzien heeft. Hij had, eenigen tijd te voren, zijne vrees daarvoor eenigermate aan den Koning doen blijken, en Z.M. had hem gezegd, in zoodanig geval op zijnen ijver en trouw te rekenen. Kort daarna vermeerderde zijne vrees voor eene spoedige uitbarsting. Nu had hij, volgens zijne eigene (straks aangehaalde Instructie, in tijds met den Civilen Gouverneur in overleg moeten treden, ja ook met de Militaire Autoriteiten. Hij had, op zijne eigene verantwoordelijkheid, alle zoodanige maatregelen kunnen en moeten nemen, die hij doelmatig oordeelde. Maar, in plaats daarvan, ‘wacht hij de toekomst met gerustheid af,’ (Mem. van Bijl., bl. 13) en laat veertien dagen later het oproer zijn' gang gaan, zonder iets hoegenaamd gedaan te hebben, hetzij ter voorkoming van hetzelve, hetzij om bij de uitbarsting de middelen in handen te hebben, om het dadelijk met kracht te dempen.
Hij beweert verder, dat de Graaf zich door pletincx en fleury, die hem door den Gouverneur van der fosse als vertrouwde personen waren aanbevolen, zigtbaar om den tuin heeft laten leiden; dat vooral het afgeven van geweren aan quasi welgezinde burgers het toppunt van dwaasheid was; en eindelijk, dat de Proclamatie, door welke hij de troepen, die tot hulp opdaagden, buiten hield, een onvergeeflijke misstap was.
Ook dit wordt met redeneringen aangedrongen, die niet nalaten indruk te maken, doch waarin wij den Schrijver, uit hoofde van ons bestek, niet mogen volgen.
Naar ons bijzonder gevoelen, heeft zich de Generaal, na het uitbarsten van het oproer, in eenen hoogst moeijelijken
| |
| |
toestand bevonden. Van vele zijden door verraad omringd, te worstelen hebbende met een razend graauw, aangevoerd door listige volksmenners, die blijkbaar sedert lang geheel voorbereid waren op alwat er gebeuren moest, daarbij nu eenmaal zonder geschut en zonder genoegzame scherpe patronen, met eene handvol volks - waarlijk, het valt van achteren gemakkelijk, om eens bedaard te beredeneren, wat men eigenlijk had moeten doen; doch men verlieze niet uit het oog, dat er geen verschrikkelijker positie voor een Militair bestaat, dan tegenover Medeburgers, (want dit waren dan toch destijds de Brusselaars) en dan nog in eene groote stad. Men vergete niet, wat te Parijs gebeurd is. Dáár was de Militaire magt nu behoorlijk voorbereid; en echter, wat was het gevolg? Men werpe dus niet te overijld den eersten steen! - Wij, voor ons, willen gelooven, en dit zoo lang tot het tegendeel bewezen wordt, dat de Graaf na de uitbarsting gedaan heeft, wat van hem, bij de middelen, die hem ten dienste stonden, kon gevorderd worden. In het gebeurde met pletincx, willen wij erkennen, dat hij misleid is door den Gouverneur. Zelfs de Proclamatie, ofschoon die ook ons begrip te boven gaat, willen wij, tot het tegendeel blijkt, toeschrijven aan gebiedende noodzakelijkheid, daar de troepen geen voedsel schijnen gehad te hebben, dan hetgeen hun door de burgerwacht bezorgd werd. - Doch, daar de Graaf, de drukpers tot zijne verdediging gebruikende, het publiek tot beoordeelaar maakt, mogen wij aanmerken, dat zijn geheele Verhaal ten duidelijkste doet zien, dat gebrek aan de noodige voorzorg het oproer van Brussel die gevolgen heeft doen hebben, die het gehad heeft. Indien men geschut en artilleristen, genoegzame patronen en ruiterij gehad had; indien alle de Autoriteiten behoorlijk voorbereid waren geweest, zoodat men bij de uitbarsting den kostbaren tijd niet had moeten besteden aan heen en weder
rijden, raadplegen en briefschrijven; indien men zich, in één woord, in tijds en mesure had gesteld, dan ware het oproer zonder moeite gedempt geworden. Dien indruk geeft ten minste 's Graven Verhaal. Verre van ons, het veronachtzamen der voorzorgen alleen aan hem te wijten! Anderen waren er misschien even zeer, ja in de eerste plaats, toe verpligt geweest. Voor garnizoen en ammunitie schijnt hij zelfs niet verpligt geweest te zijn zorg te dragen. Doch, al blijft hij dus op dat punt binnen de gren- | |
| |
zen zijner Instructie, deze schreef hem toch voor, dat hij, onder alle omstandigheden, zoodanige maatregelen moest nemen en doen nemen, als voor de algemeene veiligheid bevorderlijk waren. Hij had zich, mede volgens zijne Instructie, in tijds moeten concerteren met de Civile en Militaire Autoriteiten. Hij had in tijds om hulp kunnen vragen. Maar nu zoeken wij onder de 13 brieven, die als Bijlagen achteraan gedrukt zijn, te vergeefs naar een' enkelen, geschreven tusschen den tijd, dat hij de oproerige bewegingen begon te voorzien, en de uitbarsting daarvan. Die is er ook niet. De Generaal hield zich tevreden met het bewustzijn, dat hij, volgens eene aanschrijving van December 1829, in geval van nood, versterking uit de nabijgelegene garnizoenen kon bekomen, en wachtte nu de toekomst met gerustheid af!
Deze rampzalige gerustheid, in welke maar al te velen met den Graaf gedeeld hebben, is de oorzaak, dat de vonk eene vernielende vlam heeft kunnen worden. Men kon (zie bl. 14) reeds den 23 Augustus voorzien, dat er iets gebeuren zoude; de nog stoutere toon, dan gewoonlijk, der dagbladen, de aangeplakte briefjes, (Le 25 grande Revolution!) alles waarschuwde dit; ook was het feest van 's Konings Jaardag, uit vrees voor dat oproer, uitgesteld. Waarom dan toen niet geraadpleegd; waarom toen niet reeds dat gedaan, waarmede men bij de uitbarsting tijd verliezen moest? Waarom de wacht zonder scherpe patronen laten optrekken? Waarom toen niet reeds om meer magt geschreven? Dit blijft een punt, 't welk de Graaf, naar ons inzien, nog niet genoeg opgehelderd heeft, en 't welk echter, zoo al niet in eenen Regterlijken, dan toch in eenen zedelijken zin, tot de volledige verdediging behoort van een' Krijgsman, aan wien zulk een gewigtig kommandement is toevertrouwd geweest.
|
|