Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1831
(1831)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 412]
| |
Juist van pas besloot de Heer de bosson dezen verdienstelijken heldenzang uit te geven, nu aller monden en harten nog vol zijn van lof en bewondering des onvergetelijken van speyk. Hier en daar, schoon nergens iets is overgenomen, herinnerden wij ons wel enkele plaatsen uit De Overwintering van Nova Zembla; en ook de opeenstapeling van het koppelwoord en heeft de Heer de bosson met tollens gemeen, b.v. bl. 19. Voor dat en, en, en mag hij voortaan zich wel wachten. Wijders bespeurden wij soms eenige onnaauwkeurigheden en ongelijkheden in taal en spelling. De dubbele t is hinderlijk, en het rijm van zijn op klein (bl. 16) zeker niet fraai. Intusschen verdient het vers, over het geheel, zeer veel aanbeveling, en zal bij de Natie welkom zijn. De Dichter (en dit was hier moeijelijk) heeft zich voor het navolgen van helmers, hetwelk anders bij dat onderwerp gansch onwillekeurig geschieden kon, wèl weten te wachten, zoodat hij alleen de stof, maar niet de voorstelling met helmers gemeen heeft. De toespraak van claassens aan de scheepsgezellen is bij helmers korter en krachtiger; het antwoord der manschap insgelijks. De bosson heeft zeker veel moeite aan die plaats besteed, om, zonder zijnen voorganger uit te schrijven, nagenoeg hetzelfde te zeggen. Recensent zou wel durven wedden, dat de bosson nog stouter, en zeker vrijer, in zijn dichten zou zijn te werk gegaan, indien helmers niet vóór hem dat eigen onderwerp, al is het dan ook meer in het voorbijgaan, bezongen had. Zoo iets is altijd hinderlijk in de behandeling van een historisch, zelfs van een natuurkundig onderwerp. Al maakt men slechts een vers op de Lente, dan werkt het tegen, als een couplet uit bilderdijk of tollens ons te binnen schiet. Somwijlen had men gelijksoortigen inval. Ware men van het bestaan der vroegere verzen onkundig, dan ging men zijnen eigenen gang; maar nu ziet men zich gestuit; met denkbeeld, inkleeding en versificatie raakt men verlegen, en smijt welligt zijne eigene gelukkige vinding weg, omdat een ander denzelfden inval reeds gehad heeft, en men het verwijt van letterdieverij ontgaan wil. Dit alles geldt echter alleen van min of meer kunst- en planmatig opgestelde gedichten. Verzen, die waarlijk en geheel uit het hart stroomen, echte oden en elegién, laten iemand nimmer verlegen, en brengen hem nergens in twijfel. | |
[pagina 413]
| |
Bij het oogenblik der vervaardiging is men zoo geheel zichzelf, en denkt zoo weinig aan het oordeel van anderen, dat men zijn overweldigend gevoel zich lucht laat zoeken, gelijk het wil. Die inblazing is echter, in hare hoogere zuiverheid, alleen eigen aan de Lyrische poëzij: in de Epische, de Didactische en de Dramatische werken verstand en hart te gelijk, en zelfs het verstand in zoo verre nog meer, dat hetzelve het plan ontwerpt, en den weg baant, waarin het gevoel zal gedwongen worden zich uit te storten. Maar wij mogen hier niet breeder over uitweiden. Gaarne zouden wij iets tot proeve uit het aangekondigde dichtstuk mededeelen; doch, daar wij vertrouwen reeds genoeg tot lof er van te hebben gezegd, zullen wij liever de pen hier nederleggen. |
|