Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1831
(1831)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 410]
| |
deleeuwen behoorde onder anderen, dat de Heer van menige Heerlijkheid, en dat zoo wel een geestelijk, als een wereldlijk Heer, het regt had, althans het zich toeëigende, om, vóór de voltrekking des huwelijks, het gezelschap der bruid, gedurende zekeren tijd, voor zich alleen te vorderen; welk regt in het Fransch droit de nopcage (Recensent meent ook wel gelezen te hebben droit de jambage) geheeten werd, en door den Heer van lennep, uit eerbied voor de goede zeden, het recht van bruiloftsavondkout wordt vertolkt. Het hier aangekondigde, met een fraai vignet versierde werkje, is eene gemakkelijke, bevallige, en buiten twijfel (want Recensent is met het oorspronkelijke niet bekend) dat oorspronkelijke niet weinig verfraaijende navolging van de Fransche Legende Le Droit de Nopcage, te vinden in l'Historial du Jongleur, zijnde het tweede deel eener verzameling van Verhalen, Kronijken en Vertellingen, waarvan het eerste genoemd wordt Les Contes du Gay-Scavoir. Daar van alle Legende, hetzij door mondelinge overlevering, hetzij door opzettelijke te boek stelling, de stof gegeven is, en dus de verdienste des Dichters zich altijd tot den vorm, de bewerking en wijze van voorstelling, bepaalt, zoo bezit deze vertaling geheel of grootendeels de verdienste der oorspronkelijkheid, en men herkent er dan ook met genoegen de manier en den stijl van den Heer van lennep in. Sam robersaar van Beauvais zou huwen met klaartje, dochter van den huisman albert pieterszoon. Nu schreven zich de Baron van Montguisard en de Abt van Klarebron gelijke regten toe in de landstreek, waar klaartje woonde. Beiden zoeken haar dus voor een uur, tot uitoefening van hun regt van bruiloftsavondkout, aan haren bruidegom te ontvoeren; doch deze weet met zijne bruid en hare familie, gedurende den twist der wederzijdsche onderhoorigen, naar Beauvais te ontkomen, waar men volkomene veiligheid genoot, alzoo Beauvais zich tot eene gemeente gevormd had, en daardoor onschendbaar was. Tot opheldering zijn een aantal aanteekeningen achter het werkje gevoegd, waaruit men het regt der vrije gemeenten, en dat der Edelen, als ook de zeden der Middeleeuwen toereikend leert kennen. Tot aanbeveling diene dit weinige. Montalbaan, Schildknaap van den Baron, was klaartje komen opeischen; maar, eer hij haar had kunnen medevoeren, kwam | |
[pagina 411]
| |
ook de Steêvoogd van den Abt. Beide Heeren waren van gewapend gevolg verzeld. De Steêvoogd deed insgelijks zijnen eisch. Nu raken de twee Heeren aan 't kijven:
montalbaan.
Heer Steevoogd! weinig is 't mijn zaak
Om over leen en recht te praten.
Den Ambtman gun ik deze taak.
Ik zal dus 't redeneeren laten,
En ken alleen mijn Heers gebod,
Om Klaartje, indien gij 't wilt gehengen,
't Zij dood of levend, naar het slot
Van Montguisard met mij te brengen.
de steevoogd.
Geenszins, heer Schildknaap! slechts met mij
Zal Klaartje gaan, en naar de Abdij.
Zoudt gij op nieuw ons recht belagen?
Is 't niet genoeg, om alle dagen
In onze bosschen 't wild te jagen?
Zoodat wij in de gansche streek
Geen hertevel meer kunnen vinden,
Om 't kleinste misboek in te binden.
Is 't niet genoeg, om uit de beek
Van Klarebron uw visch te halen?
Zoodat men snoek meer vindt noch alen;
Hoewel een monnik zonder visch
Een voren zonder water is.
Heer Schildknaap, neen! de druiventrossen
Zijn lang genoeg door Satans vossen
Uit 's Heeren wijngaard afgesneên.
En hij kwam voor den Abt een meisje halen, tot vervulling van het regt van bruiloftsavondkout! Ziedaar de druiventros, dien men door geenen vos des Satans, d.i. door een wereldlijk Edelman, uit den wijngaard des Heeren wilde laten wegrooven! |
|