minder moeite had gedaan, om er aardigheden in te brengen. Hierdoor wordt de stijl dikwerf te gekunsteld en te zwellend. Als men de zucht, om iets aardigs te zeggen, te verre drijft, loopt men gevaar van valsch vernuft ten toon te spreiden.
Ook in eenen Roman hinderen ons grove taalfouten; en die zijn hier menigvuldig. Wij willen slechts eenigen doen opmerken: de deur knarde; vier menschen zaten tegen elkander over, welke zich (elkander) zoo vele maanden nieuwsgierig en verlangend hadden te gemoet gezien; lag voor legde of leide komt dikwerf voor; karel lag een bezoek af; de geneesheer lag de verklaring af, terwijl hij den brief op den (de) tafel lag; elk had zijne bijzondere reden, om zich zoo min mogelijk te ontmoeten; ik ben zeer gerust gij er geen misbruik van zult maken, voor: ik ben zeer gerust, dat gij enz.; leverij voor liverei, enz. enz. Tegen de geslachten der naamwoorden is mede dikwerf gezondigd, en de plaatsing der leesteekens zeer onnaauwkeurig. Hierop had bij de correctie der proeven beter acht gegeven moeten worden.
Wij meenden de Schrijfster opmerkzaam op gebreken te moeten maken. Wij wilden haar niet ontmoedigen, maar veeleer aanmoedigen. Zij heeft wel aanleg, maar moet wat spaarzamer in het gebruik van beelden zijn, en dus niet schrijven: ‘De twee dagen(,) die niederheim bij de Freule sleet, hadden slechts den duur van eenige minuten(,) en met siddering hoorde zij elk geluid, hetwelk de tong des tijds haar als een donderslag in de ooren deed dreunen(,) en het afscheids-uur stond in deszelfs spoken gedaante voor haar.’ - ‘De Baron en zijne zusters kromden te vergeefs hunne vingers, om een weinig honig onder het gif (de droefheid) te mengen.’
Wij vonden menige goede aanmerking in het boek, en merkten overal met genoegen op, dat de Schrijfster bevordering van deugd en loffelijke zeden bedoelde. Wij zouden ons echter niet kunnen vereenigen met de stelling, dat er oorlog schijnt te moeten zijn, daar er door alle eeuwen heen oorlog is geweest, om het evenwigt in de groote maatschappij stand te doen houden.
Tot een klein staaltje schrijven wij voor onze Lezers het volgende af: ‘Lodewijk zeide: Wat zijn er toch vele ongelukkigen op deze aarde;(!) wij zijn drie dagen op reis, en nu hebben wij reeds drie wezenlijk beklagenswaardige voorwerpen ontmoet. - Ik beken met u, hernam zijn leermeester, dat de wereld krielt van kruisdragers, welk kruis duizenden van namen heeft,(;) dan wij menschen teekenen gewoonlijk met inkt al het kwade aan, terwijl het goede, dat ons bejegent, met potlood wordt geboekt,(:) hoe veel kwaad hebben wij ons zelf (zelven) te wijten? Doch men schuift zoo gaarne de schuld op den breeden rug van het noodlot, en wij verschuilen ons gewoonlijk achter dien rug, opdat men onze gebreken niet ontdekke.’
Ieder Deel is versierd met een fraai titelplaatje.