Zekerlijk heeft het zijne zwarigheid, in de plaatsbeschrijving altijd zoo helder te blijven, dat de aandacht des lezers noch verward, noch, ten gevolge daarvan, vermoeid geraakt; en, zoo wij eene aanmerking op de uitgaaf wilden maken, zij zou den wensch bevatten, dat de, achter het tweede deel geplaatste, kaart van Afrika wat uitvoeriger ware. Niet iederen toch heeft betere, van nieuwe dagteekening, bij de hand, en bovendien bezitten deze natuurlijk dezelfde geschiktheid niet, om ten wegwijzer bij dit werk te dienen. Hoe welkom ons ook de schoone platen, van meest uiterst belangrijke voorwerpen, zijn, wij hadden met genoegen een deel der kosten, hiertoe besteed, daar zien aangewend. Maar, dan zag het boek er niet zoo behagelijk uit, en de vrouw of dochter eens bestuurders van het leesgezelschap had ligt een ander werk gekozen!
Het IIde deel begint met Opper-Guinea, gaat vervolgens de kust langs, stapt op de Kaapverdische eilanden over, treedt dan het land dieper in, naar den Niger, Tombuctoe, Bornou en de woestijn Zara met derzelver Oazen, komt terug op de Kanarische eilanden, bezoekt nu Barbarije, en eindigt met Algiers. Het IIIde deel volgt de Barbarijsche kust, beginnende met Tunis, gaat van daar naar Cyrene, Egypte (Opper-, Middel- en Neder-), dan naar Nubië, en eindelijk Abyssinië, waarachter men op een nog onbekend gedeelte stuit.
Zoo de beschrijving der plaatsen zelve, in de eentoonige woestijn, waar de menschen geene geschiedenis bezitten en in hunne armoede weinig verscheidenheid kunnen opleveren, ook al eens vervelend mogt dreigen te worden, dan weet de Schrijver dit meestal, door het verhaal der lotgevallen van de ontdekkers en anderen, te verhoeden. En zijne eigene uitgebreide kennis der historie en aardrijkskunde levert elders overwegingen op, welke den gewonen beoefenaar der geschiedenis niet zelden treffend zullen voorkomen.
Doch, bepalen wij ons liefst bij eenige aanhalingen, gedachtig aan het woord des ouden wijze: Spreek, opdat ik u kenne!’
‘De Mandingo's hebben, behalve de wetgeleerden, nog vier hooge kasten, de redenaars, de dichters, de schoenmakers en de smeden; alsdan komen de vrije lieden, en eindelijk de slaven.’
‘Aan de oostzijde van het meer Tsad bewonen de La