boeken weet te gebruiken en de landtaal verstaat, leest er met gemak in en verstaat schier alles. Hoe veel is intusschen echter de stedelijke tongval, sedert de tijden van martena en thaborita, tot nu toe veranderd; en hoeveel meer nog zou de verandering in het oog vallen, zoo men hooger opklom! - Om mijnen Lezeren eenig denkbeeld te geven van het verschil in den stedelijken en landelijken tongval, neem ik uit thaborita, Iste St. bl. 27, het volgende over: ‘Ende onder dese hoern biers soe sprac hy dese woerden, ende seyde aldus: twa jef trya wyven sinter commen wt Oesterland in Westerland: da schella al Vriesland vordeerra: jefta wrmits hyarrem schel al Vriesland verdoern wirda. En doe sprac hy voert: Harinxma folck to Snits habba dier een van. Ende dat was die olde Wytthye Jonghama,’ enz. De onderstreepte woorden heeft goslie jonghama in den Landfrieschen tongval (hoe goed of kwaad gespeld, daarover spreek ik elders) volgens gewoonte der Friezen, vooral in de kleinere steden, uitgesproken, doch de niet onderstreepte zijn van thaborita in den stedelijken tongval, of liever in de gewone schrijftaal van zijnen tijd geboekt. En hoe veel zou hier meer bijgevoegd kunnen worden! Maar ik moet mij hiermede thans vergenoegen, en meen ook genoeg gezegd te hebben, om te doen zien, dat er, gelijk overal elders, zoo ook in Friesland, twee voorname, van elkander onderscheidene, tongvallen zijn geweest, gelijk ze er nog zijn, de stedelijke en landelijke. Elders zal ik, daar het meer pas geeft, D.v. meer zeggen.
Ik heb intusschen de eer met achting mij te noemen
Uw Ed. d.w. Dienaar en bestendige Lezer
Middelburg, den 21 Maart 1831.
e. epkema.
Boekbesch. hier boven, bl. 248. reg. 12. staat: drie voorlezingen, lees: drie afdeelingen.
Mengelw. No. IV. bl. 165 reg. 3 v. o. staat: eene, lees: de. Bl. 166. reg. 15: influistert, lees: influistere. Bl. 170. reg. 7: Caraçao, lees: Curaçao. Reg. 20: eenparige, lees: eenzelvige. Bl. 175. reg. 13: middelen, lees: strekkende.
Mengelw. No. VI. bl. 259. reg. 3 v. o. staat: die, lees: dien. Bl. 265. reg. 8 v. o. ziet en verrigt, lees: leert kennen. Bl. 266. reg. 25: den rampvollen, lees: de rampvolle. Bl. 270. reg. 13: gestichten, lees: gewrochten. Bl. 271. reg. 1: des, lees: als.