verre wij weten, niets uitvoerigs over dit gewigtig onderwerp bezit.
Wij hebben het boekje met het oorspronkelijke van adelung vergeleken, en kunnen betuigen, dat de Nederlandsche bewerker zijne taak, over het geheel, naauwkeurig en loffelijk volbragt heeft. De volgende weinige aanmerkingen mogen hem overtuigen, met hoe vele opmerkzaamheid wij zijnen arbeid gelezen hebben, en hoe veel belang wij stellen in het onderwerp, dat hij behandeld heeft:
1. Op bl. 3-10, alwaar over de geslachten der zelfstandige naamwoorden gesproken wordt, had, met adelung, moeten aangemerkt worden, dat in het Hoogduitsch de woorden, uit vreemde talen overgenomen, hun oorspronkelijk geslacht behouden.
2. Onder de op bl. 16 opgegevene voorzetsels, die den tweeden naamval regeren, voege men nog: diesseits, jenseits, um - willen en trotz, wanneer dit laatste namelijk in de beteekenis gebezigd wordt van: in weerwil van. En bij die voorzetsels, welke den derden naamval beheerschen, is gegenüber niet opgegeven geworden. Over de regering der voorzetsels en der werkwoorden in het Hoogduitsch verwijzen wij den leerling tot het werkje, getiteld: Over het gebruik der Naamvallen in het Hoogduitsch, te Deventer bij a.j. van den sigtenhorst in 1826 uitgegeven, waarin de hoogstmoeijelijke leer der naamvallen opzettelijk behandeld en door voorbeelden opgehelderd wordt.
3. Onder de vaste regelen, welke, bl. 21, betrekkelijk de verbuiging der Duitsche naamwoorden, opgegeven worden, zoude Rec. ook nog deze voegen: dat alle de naamwoorden, welke in den tweeden naamval enkelvoud n aannemen, die n door alle de overige naamvallen, zoo wel des enkelvouds als des meervouds, behouden; en dat, ten tweede, alle mannelijke en vrouwelijke woorden, ten minste met zeer weinig uitzondering, welke in het enkelvoud op e uitgaan, in het meervoud n aannemen.
4. Bij de eensluidende en gelijk geschreven wordende woorden, maar wier verschil in geslacht een verschil in beteekenis veroorzaakt, bl. 25-27 opgegeven, behoort ook: der Reis, de rijst, die Reis, het rijs; terwijl het woordje Psalm bij diegenen, bl. 33, moet gevoegd worden, welke in het meervoud de klankverandering (Umlaut) niet aannemen.