De Roebel van Czaar Peter. Een Tafereel van menschelijke lotgevallen, standverwisselingen en dwalingen. Door C. Bok. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. 1830. In gr. 8vo. VIII en 292 bl. f 3 - :
De schoone Wilhelmina begaat meermalen dwaasheden, Lubbert Blokman wordt stapelgek, uit trotschheid op het bezit van eenen roebel, door Czaar peter aan zijnen grootvader geschonken. De Heer W. troost zich over de boosaardigheid van zijne wettige huisvrouw door het verleiden van een onnoozel meisje, voor hetwelk hij zijn huwelijk verzwijgt. Zulke karakters discht de Heer bok op, zoo als hij zelf zegt, ‘om het spoor niet te drukken van hen, welke zich ideälen van boven alle menschelijke zwakheden verhevene, ja volmaakte wezens vormen, en dezelve als navolgbaar voorstellen.’ Incidit in Scyllam, qui vult vitare Charybdim, dachten wij bij het lezen van deze verontschuldiging, en hopen, dat de Schrijver in het vervolg zich voor uitersten zal wachten, bij het volbrengen van zijn voornemen, ‘om betere karakters te schetsen, ten einde aan te toonen, hoe ver wij, redelijke schepselen, het zouden kunnen brengen, wanneer wij bestendig onzen aanleg en het doel onzer bestemming in het oog hielden.’
Intusschen dit verhaal was vervaardigd, en het zou onbarmhartig zijn, het den Heere bok ten kwade te duiden, en hem te beschuldigen wegens het debiteren van slechte munt, omdat hij zijnen roebel uitgeeft, zoo als die is. Wie zou ook, wanneer de drukker zulk een vreemd potstuk, ver boven de innerlijke waarde, inwisselen wil, zich het goede Nederlandsche geld niet christelijk laten welgevallen? Zoo wint men in gangbare munt, en bewijst aan drukker en lezer, voor zoo veel deze zich vermaakt, nog eene wezenlijke dienst. Harlequin en talma werden beiden door het publiek betaald, en de eerste misschien door den grooten hoop met nog meer vermaak, dan de laatste. Beati possidentes, ‘zalig zijn de bezitters,’ was frederik de groote gewoon te zeggen; en, waar zulke magtige Heeren de affaire in het groot drijven, waarom zouden wij, geringe schrijvertjes, ons daar met den kleinhandel niet mogen generen? Zoo vare de Heer bok dan maar voort! Zoo lang hij zijne roebels kan laten debiteren tegen den koers van - laat zien - f 3 - :, gaat zijne nering goed. Zulk schrijven geeft brood en zuivel aan den autheur, indien dan ook al geene bijzonder leerzame lektuur aan het publiek.