haalt, om de grondtexten van den Bijbel, welke de grondslagen van de Gereformeerde Geloofsbelijdenis uitmaken, te veranderen. Zoo dat men (het zijn des mans eigene woorden) onze dierbare, zaligmakende, Godverheerlijkende Geloofsbelijdenis schier niet meer uit den Bijbel bewijzen kan. Ten gevolge van deze rijkdom in duizende handschriften heeft men in onze dagen de oude, door Gods Almagt te midden der hevigste vervolgingen in vroegere eeuwen, zoo wonderdadig en genadig bewaarden heiligen Bijbel verkromt, verdraait en verzwakt, ook in vertalingen uitgegeven, en zoo zoekt men dien voortreffelijken zoogenaamde Staten-Bijbel te verwerpen, om welks behoud en verdediging onze voorouders goed en bloed opgeofferd hebben. Welk eene verwarring van zaken! welk eene onkunde! of is het opzettelijke verdraaijing? - Rec., die niet tot het Kerkgenootschap der Hervormden behoort, meent voorts schandelijke lastertaal te mogen en te moeten noemen, wat van der feen op bl. 46 schrijft: In onzen tijd leert men op de predikstoelen in de Gereformeerde Kerk, dat men zich niet op de Christelijke pijnbank behoeft te leggen, om zich over zijne zonden te mishagen, enz. Waar is het bewijs? - ‘Roepet een verbodtsdag uyt,’ zegt de snuggere Schrijver elders: ‘Een krachtig wapen om rampen af te weren, en vijanden te overwinnen, en te verstrooijen, zelfs zonder het bezit van eenige kracht in eigene legers.’ - Doch genoeg reeds, om den geest van dit geschrijf te doen kennen. Even onbeduidend zijn: Eenige woorden tot opheldering, die eigenlijk niets ophelderen. Ook Rec.
keurt ligtzinnigheid en onverschilligheid ten sterkste af, en meent de gebeurtenissen onzer dagen uit een godsdienstig oogpunt te moeten beschouwen, maar is tevens van oordeel, dat de Doctor beter zou doen, bij genezing van ligchamelijke krankheid zich te bepalen, en aan bekwamer mannen over te laten, wat niet tot zijn vak behoort. - Van der feen zegt, dat in onze dagen bijzondere opmerking verdient