Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1831
(1831)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLeer, Daden en Lotgevallen van onzen Heer uit verschillende oogpunten beschouwd en opgehelderd. Uit het Hoogduitsch, naar de laatste verbeterde en vermeerderde Uitgave van J.J. Hesz, Antistes der Kerk te Zurich. Iste Deel. Met eene Kaart van Palaestina. Te Deventer, bij A.J. van den Sigtenhorst. In gr. 8vo. XXXV en 416 bl. Buiten Inteekening f 3-30.Op het eerste inzien van den titel konden wij niet af, van deze vertaling naar de laatste verbeterde en | |
[pagina 154]
| |
vermeerderde uitgave onwillekeurig ons veel te beloven en belangrijke bijdragen te voorspellen. De herinnering toch, hoe de grijze hesz zijne Levensgeschiedenis, zoo van jezus, als die der Apostelen, in zijnen hoogen ouderdom heeft omgewerkt en verrijkt, gaf aanleiding tot die hope, die vermoedelijk ook wel bij dezen en genen onzer landgenooten de inteekening begunstigd heeft. Ras evenwel trof ons eene te grootere teleurstelling wegens die opgevatte verwachting, toen wij (op bl. XXXV van het voorwerk) door hesz met zoo vele woorden onderrigt werden: ‘Kleine verbeteringen zijn ook bij deze nieuwste herziening hier en daar aangebragt,’ (waarom niet, in goed Hollandsch, gemaakt?) ‘bijvoegsels slechts weinige, die echter, gelijk ik hope, niet onbelangrijk zijn.’ Van nu af begonnen wij deze uitgave weinig hooger te stellen, dan eenen herdruk der vorige, bij wouters te Groningen in het licht gezonden, en waarvan tijdelings in dit Maandwerk eene breede beoordeeling geplaatst werdGa naar voetnoot(*). Veel moeite en kosten, aan de vertaling besteed, had men, onzes oordeels, nuttiger mogen aanleggen; wij althans vergenoegen ons met over te wijzen tot den aangehaalden toets. Het eenige, of, zoo men wil, voorname, wat door hesz, bij de herziening van zijnen vorigen arbeid, aan dit eerste Deel is toegevoegd, vonden wij aan het slot, waar de geëerde Schrijver zijne gegevene voorkeur aan de lezing van Bethanië, in plaats van Bethabara, bij Joan. I:28, terugneemt, op gezag van origenes en relandGa naar voetnoot(†). Voorts met betrekking tot de ‘kleine verbeteringen,’ waarvan ook sprake is in de aangehaalde woorden, zijn wij verpligt te erkennen, dat ons in dit Deel geene zijn voorgekomen, waardig om hier opgemerkt of vermeld te worden. Men gevoelt dus hieruit, dat deze latere uitgave tot dusverre geene of | |
[pagina 155]
| |
zeer geringe verdiensten heeft boven de vorige, met eene aanprijzende voorrede van den Hoogleeraar muntinghe verrijkt; en wil men de vergelijking tusschen de eene en andere vertaling, en derzelver naauwkeurigheid, verder voortzetten, dan schijnt aan die van Groningen, boven den Overijsselschen druk, de voorrang toe te komen. Drukfouten, in de eerstgenoemde ingeslopen, zijn onverbeterd gebleven in de latereGa naar voetnoot(*), en in zoo verre staan dan beide gelijk; maar wij hebben in deze zinstorende misslagen aangetroffen, waarvan gene vrij isGa naar voetnoot(†). Ook is de stijl der oudere overzetting duidelijker, vloeijender en beter, dan die der nieuwe; en is de taal in beide niet zuiver van Germanismen, toch zijn | |
[pagina 156]
| |
de meest hinderlijke aan den Overijsselaar ontgliptGa naar voetnoot(*). Maar laat ons eindigen, en op verbetering bij volgende Deelen hopen. |
|