Uitboezeming, naar onze schatting, eene eervolle plaats; terwijl wij het Iets van eene Nederlandsche Maagd (beide, tot lof ook van den Uitgever, aan een vaderlandsch doel gewijd) beschouwen, als ware het van eene Kweekelinge uit hare Dichtschool, (zoo het ons vergund zij, hier het woord school te bezigen) die aanmoediging verdient. (Het derde couplet van bl. 5 geviel ons bijzonder; maar, in het daarop volgende, konden wij ons met dien Hollandschen Leeuw, uit zijn hol kruipende, en hetzelve niet zoo maklijk binnenloopende, niet vereenigen.) Eere hebben intusschen beide voor haar lofwaardig en verdienstelijk pogen!