lingen op Java. Van de gelegenheid, om op dezen togt aangaande den landaard en het karakter der Javanen veel te leeren kennen, toont de Schrijver een goed gebruik te hebben gemaakt. Na zijn rijkelijk deel gehad te hebben in de moeijelijkheden en gevaren van den inlandschen oorlog, en het doorstaan van eene zware ziekte, scheept zich de Schrijver weder in, en vertrekt naar Batavia; van daar neemt hij den togt naar het vaderland aan, en komt, na eene zeereis van meer dan drie jaren, in October 1826, gelukkig in het vaderland terug.
De spelling van sommige uitheemsche woorden beviel ons niet, b.v. ekiepaadje en fijzieke. Ook is het door den Schrijver vermelde, dat de Javanen, zonder onderscheid, allerlei soorten van dieren, zoo wel onreine als reine, tot voedsel gebruiken, zeer zeker op een groot gedeelte van deze bevolking, hetwelk de Mahomedaansche Godsdienst belijdt, niet van toepassing. Over het algemeen, echter, is ons oordeel over dit slot van des Schrijvers werk hetzelfde, als over het reeds aangekondigde, en ons publiek is den Heere troost dank verschuldigd voor deze aangename en nuttige bijdrage tot voldoening aan deszelfs bekende begeerte, om den leeslust bezig te houden met zaken, die niet alleen vermaken, maar ook onderrigten.