| |
| |
| |
Gedenkwaardigheden uit de Geschiedenis van Gelderland, door onuitgegevene Oorkonden opgehelderd en bevestigd. Door Is. An. Nijhoff, Korrespondent der tweede Klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut van Kunsten en Wetenschappen, Opzigter van het Provinciaal Archief van Gelderland. Iste Deel. (De toestand van Gelderland in de eerste helft der veertiende Eeuw.) Met Afbeeldingen. Te Arnhem, bij P. Nijhoff. 1830. In gr. 4to. VI, CXXXIV en 477 bl. Bij Inteekening f 12 - :
Het heeft alle kenners en ware liefhebbers der Vaderlandsche Geschiedenis, in 't bijzonder de zoodanigen, die in Gelderland woonden, of tot dat gewest door afkomst als anderzins in betrekking stonden, altijd leed gedaan, dat de beide groote werken, uit welke men zich met reden een nieuw licht voor de Geldersche Geschiedenis voorspelde, door den dood van derzelver Schrijvers onvoltooid gebleven zijn. De Heer bondam toch, die de uitgave van een volledig Charterboek der Hertogen van Gelderland en Graven van Zutphen ondernomen en daarvan reeds eenige stukken uitgegeven had, bragt zijnen uitmuntenden arbeid niet verder dan tot den jare 1286; en de Baron van spaen, die dezen door bondam bijeengebragten voorraad, en dien, welken zijne eigene rijke verzameling hem bood, met ongeloofelijke zorg en vlijt bearbeidde, en eenen aanvang gemaakt had met de uitgave eener Historie van Gelderland, overleed niet lang na de uitgave van het eerste Deel, 't welk in 1814 in het licht verscheen, en met den dood van Hertog reinald II in 1343 besloten wordt.
De Heer nijhoff, die, als Opzigter van het Provinciaal Archief van Gelderland, eenigen tijd geleden, van hooger hand met de uitnoodiging vereerd werd, om zoodanige oorkonden uit dat Archief in 't licht te geven, als belangrijk en voor openbaarmaking geschikt in hetzelve voorhanden waren, wist, bij den overvloed van zoodanige stukken uit onderscheidene belangrijke tijdperken, aan deze uitnoodiging niet beter te beantwoorden, dan met de groote en moeijelijke taak op zich te nemen, om beide de zoo even genoemde werken tevens te vervolgen. Eene onderneming, welke gewisselijk door ieder, die den Heer nijhoff kende, en het
| |
| |
standpunt in aanmerking nam, waarop hij zich geplaatst vond, reeds dadelijk is toegejuicht, en nu bij de in het licht verschijning van het aangekondigde eerste Deel zeker ook door hen zal toegejuicht worden, die hem te voren niet kenden, en dus onzeker waren, in hoe verre hij voor dezen reusachtigen arbeid zoude opgewassen zijn.
Uit het Prospectus van dit werk leerden wij, dat hetzelve uit zes Deelen bestaan, en eindigen zal met de Geschiedenis van Hertog karel van egmond, die, gelijk bekend is, in den jare 1538 overleed. Ofschoon dit nu in de Voorrede niet herhaald wordt, hopen wij echter, dat des Schrijvers arbeid niet te ver van dit bepaald bestek zal afwijken; schoon het van zelve spreekt, dat hem eenige ruimte behoort te worden gelaten, om zijn plan naar de omstandigheden te wijzigen.
Daar het werk van den Heer van spaen tot 1343, en dat van bondam slechts tot 1286 loopt, is dit eerste Deel hoofdzakelijk een vervolg op het laatstgemelde. Men ontvangt hier dus de Geldersche Charters van 1286 tot 1343, vergezeld van historische en taalkundige ophelderingen, en voorafgegaan door eene Inleiding over den toestand van Gelderland in de eerste helft der 14de Eeuw. Van beide zullen wij trachten verslag te doen.
Wat vooreerst de Inleiding betreft: in dezelve worden de volgende onderwerpen behandeld. Na het een en ander te hebben aangemerkt omtrent de Graven van Gelre en van Zutphen, den aard der Grafelijke bediening, de erfelijkheid der Graafschappen, den omvang en de grenzen van Gelderland onder reinald I, de omstandigheden, onder welke reinald II de regering aanvaardde, en de uitbreiding van Gelderlands grenzen gedurende den tijd van zijn beheer, (bl. I-X) verdeelt de Schrijver deze zijne Inleiding in twee Hoofdstukken, van welke het eerste het Land en Volk (bl. X-XLVIII), het tweede deszelfs staatkundige betrekkingen en instellingen ten onderwerp heeft. In de afdeeling Land en Volk worden de volgende punten behandeld:
I. Ligging van Gelderland. Zeestrand. Dijken. Overstroomingen. Waarden en Zanden.
II. Landbouw op lage gronden. Waterlozingen. Hooge gronden. Bosschen. Landbouw op hooge gronden. Woeste gronden. Veenen. Heerenveld. Ontginning van woeste gronden. Boomvruchten. Visscherij. Jagt. Veefokkerij. Gevogelte. Bijenteelt.
| |
| |
III. Binnenlandsche Koophandel. Tollen. Buitenlandsche Koophandel: op de steden langs den Rijn, op Braband en Vlaanderen, op Holland, op Vriesland, op de Oostzee, op Engeland, op Schoonen enz. Bescherming, aan den Koophandel verleend, door Verdragen, door Wetten en Instellingen. Jaar. en Weekmarkten. Joden. Lombardiërs. Muntsoorten. Maten en Gewigten. Waarde van het Geld.
IV. Nijverheid en Kunstvlijt. Molens.
V. Kunsten en Wetenschappen. Scholen. Genees- en Heelkunst. Sprekers. Kamerspelers. Taal.
VI. Leefwijze. Kleederdragten. Spijs en Drank. Vermaken en Uitspanningen. Zeden.
Het Hoofdstuk der staatkundige betrekkingen en instellingen geeft een overzigt der volgende onderwerpen:
I. Betrekking van den Graaf, naderhand Hertog van Gelder op den Keizer en het Duitsche Rijk: als bezitter der Landvorstelijke hoogheid, van verschillende kroonregten; als Leenman: de Graaf, Hertog van Gelre, Leenman des Bisschops van Utrecht. Staatkundige betrekkingen tusschen Gelderland en de naburige gewesten, als Braband, Vlaanderen, Luik, Gulik, Kleef, Munster, Utrecht, Holland, Engeland.
II. Betrekkingen tusschen Gelderland en de Geestelijkheid. Geestelijk gebied der Bisschoppen van Keulen, Luik, Utrecht en Munster. Betrekkingen van Gelderland met den Paus en het Roomsche Hof. Kerkeban. Betrekkingen tusschen den Vorst en de mindere Geestelijken. Geestelijken zijn Raden en Vrienden van den Vorst. Geestelijke Gestichten. Kloosters.
III. Betrekkingen tusschen den Vorst en de Edelen en vrijen. De Edelen en aanzienlijkste vrijen zijn genooten (pares) van den Graaf Zij onderwerpen zich aan des Graven Landvorstelijk gezag, of worden zijne Leenmannen. Aanleiding en doel dezer onderwerping. Gevolgen daarvan. Edelen en vrijen treden in den rang van des Graven Dienstmannen. Zij komen te zamen voor als Ridders en Knapen. Ook onder andere benamingen. Zij zijn getuigen der handelingen van den Vorst. Zij onderwerpen hunne geschillen aan zijne uitspraak. Zij zijn, als Raden, den Vorst behulpzaam: bij het algemeen beheer des lands, in het bekleeden van ambten en bedieningen, in het uitvoeren van bijzondere lastgevingen. Vestiging van den invloed der Edelen en Wel- | |
| |
geborenen op het bestuur, door de ontoereikendheid der Grafelijke inkomsten. Middelen om daarin te voorzien. Edelen en Welgeborenen dragen in de Beden, en waarborgen de nakoming van des Vorsten verpligtingen en schuldbekentenissen. Vrijwilligheid dier handelingen. Noodzakelijke gevolgen daarvan op de vestiging van den invloed der Edelen en Welgeborenen. Vroegste blijken van den bedoelden invloed. Voorwerpen daarvan: de toestand der geldmiddelen, het binnenlandsch bestuur. Buitenlandsche Leenmannen. Edelen en Welgeborenen, als des Graven Leenmannen, tot de krijgsdienst verpligt. Wijze van uitrusting tot krijgstogten en der bekostiging van dezelve. Open huizen. Landweer. Bedrag van verschillende oorlogskosten.
IV. Edele Hoven. Aanhoorigheden van dezelve. Vrijlating der eigen- of hofhoorige lieden. Aard dier vrijlating. Gevolgen daarvan. Landregten. Inhoud der vroegste Landregten; derzelver aard en strekking. Dijkregten. Daarstelling van Waterleidingen en derzelver beheer.
V. Verschillende toestand der Stedelingen. Stads vrijheid en regten van Staveren. Vernieuwing der vrijheden en regten van verschillende Steden in het jaar 1312, als Zutphen, Arnhem, Doesburg, Elburg, Gent, Doetichem, Lochem, Harderwijk, Wageningen, Monfoort, Kriekenbeek, Nieuwstad. Stadregt en vrijheid van Zaltbommel. Andere Steden, als Venlo, Goch, Emmerik, Groenlo, Maasbommel, Nijmegen en Tiel. Gevolgen der verbetering van den staatkundigen toestand der Steden. Zij komen den Vorst met hunne geldmiddelen te hulp; ook waarborgen zij de nakoming van des Vorsten verbindtenissen en schuldbekentenissen. Zij bekomen invloed op het bestuur des lands. Vroegste blijk daarvan. Vermeerdering en verbetering der vrijheden en regten van sommige Steden.
VI. Wijze van regtsvordering en regtspleging. Wetten. Standgenooten zijn wijzers van vonnissen. Regten betrekkelijk den overgang van eigendom door koop. Verpandingen. Leisting (pactum obstagii.) Lijfstraffelijk regtsgebied. Wapengeroep. Geldboeten, breuken, jus de non evocando. Zuiveringseed. Hoofdvaart. Besluit.
Eene Bijlage (bl. CXXVII-CXXXIV) behelst eenen staat der inkomsten en uitgaven van het algemeen Rentmeesterschap des Hertogdoms Gelre en Graafschaps Zutphen over het jaar 1340, uit eene gelijktijdige, doch, 't geen te bejammeren is, geschondene Rekening.
| |
| |
Uit deze beknopte Inhoudsopgave kan men zich een denkbeeld vormen van den rijkdom van zaken, die in de Inleiding worden behandeld. Wij lazen deze dan ook met het hoogste genoegen, en beschouwen dezelve als een afdoend bewijs van des Schrijvers bevoegdheid tot de taak, welke hij op zich genomen heeft. Alles is met orde en duidelijkheid ontwikkeld, en in eenen fraaijen en zuiveren stijl voorgedragen. Zeer veel wordt hier medegedeeld uit tot dusverre onuitgegevene stukken, waardoor men vele bijzonderheden aantreft, die te voren weinig of niet bekend waren. Het geheel levert een helder tafereel op van Gelderlands toestand in de eerste helft der 14de Eeuw, en beantwoordt dus volkomen aan het doel des Schrijvers. Wanneer men den grooten omvang der in deze Inleiding behandelde onderwerpen in aanmerking neemt, zal men gevoelen, dat de CXXVI bladzijden, die er aan toegewijd zijn, de stof niet hebben uitgeput. Velen zullen misschien sommige punten te kort en eenigzins oppervlakkig behandeld vinden. Zoo ging het ons bij de lezing van des Schrijvers Schets der Regtspleging. Wij voor ons hadden hier iets meer gewenscht en verwacht. Over de Leistingen althans ware meer te zeggen geweest, gelijk men dan ook in van hasselt's Oorsprong van het Hof van Gelderland meer daaromtrent vindt. Ook hadden wij gehoopt, hier iets aan te treffen over het gezag, 't welk de Westfaalsche Veemgerigten zich nu en dan ook in ons Vaderland aanmatigden, en waaromtrent de beroemde h. cannegieter in het Archief der Stad Arnhem belangrijke nasporingen schijnt gedaan te hebben. Wij verwachtten dit te meer, daar de wijze van Regtspleging, gelijk de Schrijver dezelve opgeeft, waarlijk in vele punten overeenkomt met die der Veemgerigten, en de privilegia de non evocando, welke de Schrijver mededeelt, misschien hierop zien. Doch, gelijk wij voor ons dit punt breeder uiteengezet wenschten, zouden
anderen weder in andere punten grooter belang gesteld hebben. Het zoude dus onbillijk zijn, den Schrijver van onvolledigheid te beschuldigen. Eene zoodanige Inleiding, als de onderhavige, betreft vooreerst slechts één bepaald Landschap, in één gegeven tijdperk, en behoeft ten andere ieder onderwerp niet in deszelfs grootsten omvang en minste bijzonderheden te ontwikkelen. Haar hoofddoel is alleen, den Lezer een algemeen en helder overzigt van den toestand van Land en
| |
| |
Volk in dat tijdperk te geven; hem daardoor op het standpunt te plaatsen, uit hetwelk hij de volgende Geschiedenis beschouwen moet, en hem alle zoodanige inlichtingen mede te deelen, waardoor hij die Geschiedenis te beter begrijpen kan. En hiertoe is hetgeen de Schrijver ons heeft medegedeeld voorzeker meer dan genoegzaam, en mag men hem den lof niet ontzeggen, van den toestand van Gelderland in de eerste helft der 14de Eeuw in een uitmuntend Tafereel te hebben voor oogen gesteld.
Op deze Inleiding volgt de Verzameling van Oorkonden, bl. 1-450. Een groot aantal Charters, alle behoorende tot de jaren 1286-1343, wordt hier uit de oorspronkelijke Brieven voor het eerst uitgegeven. Van weinig-belangrijke oorkonden wordt alleen de korte inhoud aangeduid, zoo ook van die, welke reeds elders uitgegeven zijn, ten ware dat deze van meer dan gewoon belang waren, of wel de vroegere uitgave zeer gebrekkig geweest was. Het geheel getal dezer Brieven beloopt 404. Een ware diplomatische schat; eene rijke en versche bron voor Geschiedenis, Taal en Oudheidkennis!
De Heer nijhoff heeft zich niet bepaald tot de bloote uitgave dezer Oorkonden. Hij heeft dezelve verrijkt, deels met critische, deels met nuttige geschied- en taalkundige ophelderingen, die doorgaans kort, maar echter soms meer uitgebreid zijn, en het onbetwistbaar blijk opleveren van des Schrijvers kunde en belezenheid. Alleen is het ons voorgekomen, dat hij in de uitlegging van sommige Oud fransche woorden hier en daar min gelukkig is geweest. Er zijn nog al eenige aanteekeningen, met welke wij ons niet zoo geheel kunnen vereenigen. Één voorbeeld: Op bl. 4 komt voor pooient estre audui ensemble. In de noot (3) wordt audui verklaard door à deux. Naar ons inzien verkeerd. Audui is hier entendu (auditi van audio). Dit blijkt ook duidelijk uit hetgeen volgt: Et ce (si) mes sires li cuens et madame la contesse dessus dit, ne pooient estre audui ensemble, nous en devons et prometons a croire celui daux deus qui estre pourroit; dat is: ‘En zoo de Graaf en Gravin niet te zamen kunnen gehoord worden, beloven wij dengenen van hun beiden te zullen gelooven, die zal kunnen gehoord worden.’ Zoo is ook het op bl. 15 voorkomende pour pour geene schrijffout, gelijk de Schrijver gist, maar beteekent, naar wij vermeenen, pour pouvoir. Dan, wij willen, in een zoo
| |
| |
belangrijk en verdienstelijk werk, geene kleinigheden ophalen, en achten deze aanmerkingen ook voor onze Lezers van weinig belang.
Achter dezen Codex Diplomaticus vindt men drie Registers; het eerste van de plaatsen, het tweede van de personen, in de Oorkonden voorkomende, en het derde van de verouderde woorden en spreekwijzen, die in de aanteekeningen opgehelderd worden. Dit alles maakt des Schrijvers arbeid regt bruikbaar, en veel meer, dan zulks bij andere rijkere verzamelingen het geval is. Hoe dikwijls verlangden niet de beoefenaars onzer oude Geschiedenis naar een soortgelijk op het Charterboek van van mieris, of op den Codex Diplomaticus van kluit!
Twee steendrukplaten, houdende de afbeelding van eenige zegels, en een facsimile van het slot eener charta partita of chirographus, versieren mede dit boekdeel. Ten aanzien der eerstgemelde kan men aanmerken, dat de teekenaar niet geheel naauwkeurig is geweest in de afteekening van sommige randschriften. Op een der zegels b.v. leest men duidelijk Edwardus Rex ADOLIE. De Gothische letters zullen den teekenaar hier op het dwaalspoor geleid hebben; want er zal wel zeker Rex ANGLIE gelezen moeten worden.
In de aanteekening op bl. 387, welke tot het facsimile betrekking heeft, lezen wij het volgende: Deze brief is van onderen door eenige groote of hoofdletters golfsgewijs doorgesneden. Men noemt zulk een' brief een cyrographum, omdat dit woord daartoe dikwijls gebruikt werd. Men plagt er echter ook andere woorden toe te bezigen. Niet in staat geweest zijnde, te ontraadselen, welk het tweede hier gebruikte woord geweest zij - het eerste is Unio - heb ik de trekken op de nevensstaande plaat naauwkeurig doen nabootsen. Het is ons voorgekomen, dat het tweede woord is duorᦠ, dat is duorum. De zin is dan: Unio duorum (scilicet exemplarium hujus pacti); dus: Vereeniging der twee afschriften van het tegenwoordig verbond. Eene uitlegging, juist beantwoordende aan het denkbeeld eener charta partita; dat is, die op hetzelfde blad parkement tweemalen geschreven werd, met een of meer woorden in hoofdletters tusschen beiden, over welke heen het blad golfsgewijs werd doorgesneden, zoodat het blad, 't welk aan de eene partij werd ter hand gesteld, juist passen moest in dat, 't welk de andere ontving.
Ofschoon dit boekdeel grootendeels uit Oorkonden bestaat,
| |
| |
en dus voor Lezers, die den tijd of lust niet hebben, om eene gezette studie van de Vaderlandsche Geschiedenis te maken, geene zeer aangename lectuur oplevert, moet dit echter niemand afschrikken. De Schrijver was genoodzaakt, eerst bondam aan te vullen tot den tijd, waarop van spaen eindigt. In de volgende Deelen verwachten wij den Heer nijhoff ook als eigenlijk gezegd Geschiedschrijver te zien optreden. Uit den aard der zaak zal zijn arbeid alsdan meer voor alle Lezers geschikt zijn, ten minste voor hen, die iets meer wenschen te lezen, dan Romans of Reizen. Wij zien de volgende Deelen van dit welbegonnen werk met verlangen te gemoet, en wenschen den bekwamen Schrijver tot de voleindiging zijner belangrijke taak de noodige aanmoediging, lust en krachten.
Het uitwendige, met name druk, papier en correctie, verdient allen lof.
|
|