en Maria van Bourgondië van van merken, den Monzongo van haren Echtgenoot, Agon, Sultan van Bantam, van o.z. van haren, van de Cleopatra, Leo de Groote, en het Beleg van Haarlem, van de Freule de lannoy, en beknopter van anslo's Parijsche Bruiloft en den Oldenbarneveldt van nomsz. Dit zijn belangrijke bijdragen tot de Geschiedenis onzer Dichtkunde, te meer, daar men in de gewone bloemlezingen, hoe talrijk ook, geene analyses onzer Treurspelen vindt. Korter wordt het Blijspel, het Hekeldicht, het Epigram afgehandeld, maar van die alle nogtans genoegzame en zeer gepaste voorbeelden bijgebragt. Met blijkbaar welgevallen vertoeft de Schrijver bij de Heroïde, of den Heldinnebrief, waarin hij zelf zulke fraaije stukken in zijnen Carminum Fasciculus geleverd heeft, en van welke dichtsoort hij ons nu de Litteratuur mededeelt.
Omtrent de welsprekendheid (in den meer bepaalden zin, en zonder van den geschiedstijl, die vroeger behandeld was, te gewagen) volgt de Schrijver de verdeeling in welsprekendheid van den Kansel, der Balie, van de Raadsvergadering en der Lofrede, en ontveinst onze armoede in verscheidene dier vakken niet; hoewel hij met veel kunde en oordeel het goede, dat wij daarin nog hebben, weet op te delven. In de Kanselwelsprekendheid heeft eigenlijk eerst de laatste halve Eeuw goede Modellen geleverd: het vroegere was, met enkele uitzonderingen, erbarmelijk; waarvan in de Aanteekeningen en Bijdragen eenige allerkluchtigste staaltjes voorkomen, van uitenbogaard af, tot eene Lijkrede op zekeren adam adriaan van der duyn toe, overleden in 1753, die bij Vader adam vergeleken wordt, als eerste Edele, Zegelbewaarder, Stadhouder, Houtvester, Bewindhebber der Specerijen, Hoofdingeland en Rentmeester. Dit is geen sermoen, voor een grapje verzonnen, maar in de Christelijke Hervormde Kerk te Sassenheim voorgedragen, ten tijde dat Duitschland reeds op mosheim en jerusalem boogde, en 's Hage reeds vóór dertig jaren saurin had