Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1831
(1831)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 87]
| |
No. 1. Nederlandsche Muzen-Almanak. 1831. XIIIde Jaar. Te 's Gravenhage, bij J. Immerzeel, Jun. f 3-50.
| |
[pagina 88]
| |
aan de verwachting, die men zich daarvan, billijkerwijs, bij de oprigting heeft voorgesteld? En tot ons leedwezen moeten wij deze vraag eenigzins ontkennend beantwoorden. Even als reeds eenige jaren lang, hebben ook nu de besten onzer Dichters of niets, of zeer weinig geleverd. Geheel en al missen wij bilderdijk, van hall, lulofs en staring; van kinker hebben wij slechts een facsimile, dat men even goed, daar de man nog leeft en, God dank! uitgewisseld is, in een knoopbriefje kan bezitten. Tollens heeft slechts ééne Romance, en boxman niet meer dan eenige weinige dichtregels geleverd. Deze aanmerking strekke echter den Heere immerzeel geenszins tot verwijt. Zonder de redenen te kunnen noch te willen doorgronden, waarom slechts een zoo klein getal onzer Puikdichters in dezen jaargang bijdragen heeft geleverd, is het eene bekende waarheid, dat groote Geniën dikwerf verbazend kitteloorig zijn. Maar, niettegenstaande dit alles, treffen wij hier veel goeds en schoons, ja veel voortreffelijks aan. - Midas, eene Vertelling door w. van walré, geestig, vol waarheid en levenswijsheid; zoodat wij gaarne, met marron, den grijzen, beminnelijken Leerdichter toeroepen:
‘Neen, walré, neen! geen rust, geen hekkesluiten!’Ga naar voetnoot(*) Nooit genoeg, Vaderlandsliefde (Lierzang) en Theseus, (Legende uit de Heldeneeuw) allen door immerzeel, voortreffelijk behandeld, en voldingend bewijzende, dat de lier diens Dichters voor elke soort van poëzij uitmuntend besnaard is. Aan mijne Zangster, door w.h. warnsinck, bz. zoetvloeijend en geheel de uitdrukking der poëzij en van het beeld des edelen mans. Ter Gedachtenis van den Heere j.l. nierstrasz, jr, door s.i.z. wiselius, vol Christelijke bemoediging en wijsbegeerte, en eene aangename gewaarwording opleverende, dat de miskende talenten en eigendommelijke deugden des jeugdig ontslapenen Menschenvriends en Dichters ook door eenen man als wiselius gehuldigd worden. Het Lied van de Tademaas en de Rodmans, door a. van halmael, in den bekenden, krachtigen trant diens Dichters; hoezeer het ons toeschijnt, dat de martelingen, die rodman aan de ongelukkige weduwe en kinderen van den verraderlijken sibble doet voltrekken, te ijselijk zijn, om derzelver beschrijving poëtisch schoon te kunnen | |
[pagina 89]
| |
noemen. Deugd is Strijd, (Lierzang) door spandaw, vol gloed en leven. De uitredding der Enkhuizer Schepen, door tollens, eene regt fraaije Romance, hoezeer niet de verrassende wendingen bezittende, die anders de Romances van Nederlands geliefden Dichter kenschetsen. Elk is een dief in zijn nering, door j. van oosterwijk bruyn, luimig, waar, en gemakkelijk van versificatie. De Rijstenbrijproef, eene Vertelling, vrij naar het Hoogduitsch, door j. w. ijntema, goed op onzen bodem overgebragt, en eene gulden les voor alle jonge meisjes bevattende. Herinnering, door c.g. withuys, nieuw en van wezenlijke dichterlijke waarde; hoezeer de kleedij van Amor: Statig, met getoomden hoed,
Zwart van 't hoofd tot aan den voet,
Met een toga om de leden,
of liever de voorstelling van eenen predikant, onder het beeld van Amor, ons in dit dichtstuk, dat niet van luimigen aard is, geenszins wilde bevallen. Steven van der Klok, van eenen onbekenden, fijn satiriek en de hand eens meesters verradende. Het Lied van de Klok, naar schiller, door j. van lennep, voortreffelijk vertaald, maar niet overal de vergelijking met het oorspronkelijke kunnende doorstaan. Men oordeele:
Von den Dome
Schwer und bang
Tönt die Glocke
Grabgesang.
Ernst begleiten ihre Trauerschläge
Einen Wandrer auf den letzten Wege.
waarvan de vertaling aldus luidt: 't Klokgebom
Van den dom
Komt ons nooden.
Door zijn' doffen toon verzeld,
Treden wij langs 't somber veld
Naar de wijkplaats van de dooden.
Maar, waar zouden wij eindigen, indien wij elk der in | |
[pagina 90]
| |
dit bundeltje voorkomende dichtstukjes afzonderlijk wilden vermelden? Genoeg zij het gezegd, dat een aantal andere bijdragen alle, de eene meer, de andere minder, hare waarde bezitten, sommige zelfs voortreffelijk kunnen genoemd worden, en geene van alle dezen bundel ontsieren. Maar, vraagt mogelijk de een of ander, die den Muzen-Almanak met oplettendheid heeft gelezen: Hoe! wordt er dan niets gezegd van Mozes, een Oostersch Tafereel, door a. van der hoop, jun.? - Wel wis en zeker, vriendlief! en de ontmoeting van dit stukje heeft ons, ter uitbreiding onzer kennis, zulk eene gewigtige dienst bewezen, dat wij er een afzonderlijk artikeltje aan zullen wijden. Zie hier, wat er van de zaak is: Wij wisten, dat, van homerus af, tot aan vader de jong, zaliger gedachtenis, toe, ieder Dichter eene Zangster had, waarmede hij vertrouwelijk omging, en welker hulp en inblazing hij bij elke gewigtige onderneming inriep. Nu konden wij maar niet ontraadselen, of elke Dichter eene Zangster op zijne eigene hand had, dan wel, of dat verhevene, bovenaardsche Wezen, één en ondeelbaar zijnde, echter het vermogen bezat, om op alle plaatsen tegenwoordig te zijn, en iederen sterveling, wien zij goeddacht, met hare gaven te verrijken. Dit laatste is ons nu, door den Mozes des Heeren van der hoop, niet alleen als onbetwistbaar zeker voorgekomen; maar wij zijn meer dan ooit overtuigd geworden, hoe gevaarlijk het is, met groote Heeren en Dames om te gaan. Weet dan, dat Mevrouw Zangster, reeds vóór eenige jaren, bij victor hugo, te Parijs, of waar die man in Frankrijk mag wonen, een bezoek afgelegd, en hem dáár heeft aangeblazen tot het vervaardigen van een dichtstuk, getiteld: Moïse sur le Nil. Nu schijnt Zangster, in het afgeloopen jaar, de Rotterdamsche kermis bezocht te hebben; en welke poets speelt zij nu dáár den armen van der hoop? Waarachtig, zij geeft hem hetzelfde vers met hetzelfde motto in, onthoudt hem echter een der schoonste coupletten, voorkomende bij victor hugo, namelijk:
Il sommeille: et de loin, à voir son lit flottant,
On croirait voir voguer sur le fleuve inconstant
Le nid d'une blanche columbe
Dans ..............
| |
[pagina 91]
| |
doet hem aan het slot wat waterachtiger zijn, (niet, zeker, door, met het eene of andere toovermiddel, de uitgave van hugo's werken voor den Rotterdamschen Dichter te verbergen) en stelt den eerlijken, kieschen man alzoo aan de blaam zijner landgenooten bloot, die hem nu zullen nahouden, dat hij gestolen goed voor eigene waar wil uitventen. De Vrienden van der hoop en van lennep schijnen het bij Mevrouw Zangster verbruid te hebben, dat zij beiden zoo onmeêdoogend bij den neus leidt! De portretten zijn fraai en gelijkend, en de plaatjes voldoen niet minder, dan in de vorige jaargangen. No. 2. De Almanak voor het Schoone en Goede blijft niet alleen even keurig van uitvoering, maar schijnt met iederen jaargang belangrijker van inhoud, vooral wat het prozagedeelte aangaat, te worden. Bepalen wij ons vooreerst bij de daarin voorkomende dichtstukjes. De Drukkunst, door de achtingwaardige en verdienstelijke Dichteresse p. moens, opent niet zeer gelukkig dezen bundel. Regels als deze: Zoo min kan ook 't bestuur gedoogen,
Dat, door gedrukte lasterblaân,
De blijde heilzon voor 's volks oogen
In onweersnacht zou ondergaan.
zijn niet veel meer, dan de uitdrukking van een zeer alledaagsch denkbeeld in alledaagsch proza. Van oneindig beter alooi is haar gedicht: De jonge Tasso en zijne Moeder, waar de Dichteresse, zonder schroom, die heerlijke, verhevene denkbeelden in den mond eens knaaps kon leggen, omdat het tasso is, die hier gevoelt en spreekt. Pieter Jansen, eene Romance, door g. ten bruggencate, laat zich aangenaam lezen, en overal is de toon goed volgehouden. Wijn en Liefde, door a.j. ten hagen, is geen gewoon bruiloftsgedicht; de onderwerpen van den zang zijn los en bevallig behandeld. Het Nieuwjaarslied, door tollens, maar claudius, zou door den goeden Wandsbecker Bode, indien hij nog leefde, met blijdschap gelezen worden: niemand, die den toon van claudius, zoo goed als tollens, weet te treffen. De Twintigjarige, (Klagt) door e.j. potgie- | |
[pagina 92]
| |
ter, heeft vele schoone plaatsen, en is inderdaad roerend, zonder overdreven te zijn. God, of eens Dichters blik in het volstrekte, naar de la martine, door a.f. sifflé, zal geschat worden door elkeen, die met da gedichten diens grooten Franschen Zangers bekend is. Aan den Weleerw. Heer ***, door k.s. sijbrandi, is regt hartelijk. Het Huis te Brederode, door j. van walré, verrast, daar men mijmeringen, overpeinzingen enz. verwacht, en, in plaats daarvan, van pret, eten en drinken hoort spreken. Het Loflied van Groningens Studenten aan de Muze der Toonkunst, door b.h. lulofs, is regt zangerig; en De Wolken, door lublink weddik, doen veel goeds van dien Dichter hopen. Alle andere voorkomende stukjes versieren inderdaad dit jaarboekje. Bijzonder nog onderscheiden wij: Lied aan den Winter, door j. van oosterwijk bruyn; De verwende Stedeling op het Land, door j.w. ijntema, beide in luimigen trant; en vooral het gedicht: Aan den Zanger van het dichtstuk Zwitserland, door c.g. withuys, rijk aan schoone plaatsen. Echter geven wij den Dichter in bedenking, of het denkbeeld van de aarde, die zich als eene doodbaar beweegt, en waarop de tijd, met strenge statigheid, het slapende menschdom naar het graf geleidt, niet al te overdragtig, ja te reusachtig is. Onzes bedunkens gaat dit geheele couplet aan klaarheid van voorstelling en zuiverheid van taal mank. Gaan wij over tot de prozaische opstellen. Het eerste, getiteld: De Waarzegster, door n. swart, (volgens den index) is blijkbaar naar aanleiding van het daarbij gevoegde plaatje geschreven, en zoo iets is inderdaad noch gemakkelijk, noch aanlokkend; toon en stijl zijn echter zeer onderhoudend. Tjitske, door robidé van der aa, is een allerliefst verhaal, dat, als zoodanig, weinig of niet te wenschen overlaat. Overal is de stijl vloeijend en gekuischt, op menige plaats zelfs keurig; de karakters zijn goed volgehouden, en de Schrijver verstaat de kunst, om zijne lezers te boeijen. Uplade (Fragment uit een' onuitgegeven Nederlandschen Roman) is van eene onbekende hand. Het onderwerp schijnt uit de vroegste Geschiedenis van Gelderland geput te zijn. Maar, is het inderdaad een fragment; of is het veelligt eene proeve? In beide gevallen durven wij den Schrijver, die zoo gelukkig de manier van walter scott heeft afgezien, en naïveteit aan de echte kleur van tijd en | |
[pagina 93]
| |
plaats weet te verbinden, de uitgave of verdere bewerking des onderstelden Nederlandschen Romans zeer wel aanraden. Een keurig portret van Nederlands geliefden Dichter en Schrijver a. loosjes, pz. en vier niet minder keurige plaatjes versieren dezen inderdaad goedkoopen Almanak, de uitvoering daarbij in aanmerking genomen. In veler handen dan kome dit jaarboekje, en verspreide overal de zaden van het Schoone en Goede! No. 3. De Groninger Studenten-Almanak bekleedt dit jaar eene waardige plaats onder onze jaarboekjes, en zal merkwaardig blijven, als bevattende eene opgave der Akademieburgers, die, in vereeniging met sommigen der Heeren Studenten van het Athenaeum te Franeker en een tweetal Studenten van Gent, hunnen arm aan de heilige zaak des Vaderlands hebben gewijd. Dat is eene heerlijke gedenkzuil voor u, edele Jongelingen! - en wanneer velen onder u, de een op den kansel, de ander in de pleitzaal, een derde aan het ziekbed, grooten, schitterenden roem zullen erlangen, zal men zeggen: ‘Nog meer hebben zij gedaan: want ook aan hen heeft het Vaderland deszelfs behoud te danken!’ - Uit het Naberigt vernamen wij, dat een groot gedeelte dier dapperen aan dit jaarboekje heeft medegewerkt. Dit zouden wij ook, zonder vermelding, als onbetwistbaar zeker hebben aangenomen: want dáár, waar de borst voor het schoone en edele gloeit, kan de arm niet achterblijven, wanneer het nationale Eer, Vorst en Vaderland geldt! Na den gewonen Almanak, en den staat der Akademie, wordt dit jaarboekje geopend met de Geschiedenis der Groninger Hoogeschool, gedurende het Rectoraat van den Hoogleeraar nienhuis, van 9 October 1829 - 13 October 1830; daarna volgt het Mengelwerk, waarvan eenige geestige, puntige en dikwerf fijn satirieke Aphorismen het eenige prozaïsche gedeelte uitmaken, terwijl het overige uit dichterlijke bijdragen bestaat. Al het schoone, ja voortreffelijke, dat wij hier aantroffen, kunnen wij, uit hoofde van plaatsgebrek, niet aanduiden. Bijzonder bevielen ons: Jan de Rijmer's togt naar den Zangberg, in den echt satirieken toon vervaardigd; Adieu à ma retraite, waarbij wij echter in overweging geven, of op den beminnaar van het stille land en der eenzaamheid wel het beeld kan toegepast worden: | |
[pagina 94]
| |
Tel que l'aigle, fendant de son aile rapide
Les nuages obscurs jusqu'aux voûtes des cieux,
D'un vol calme et léger, en errant dans le vuide,
Paroit dire à la terre à toujours ses adieux.
Sappho, gevolgd naar la martine, maar zoo meesterlijk, dat wij het bijna voor het juweel uit den ganschen bundel zouden houden. Lofzang op Bacchus, vol gloed en op de hoogte van het onderwerp. De Zanger, regt oorspronkelijk; hoezeer het vervolg daarvan, getiteld Ridder Raef, en over het geheel de diminutiva zontje, vaantje, rosje enz. ons niet bevielen. Aan Chloë, in den geest en toon van bellamy. Winteravondlied, uitmuntend van versificatie. De Sterren, naar kosegarten; De Vergadering der Paarden; het Lied voor de uittrekkende Groninger Studenten, door den bekwamen engelen, en alle overige bijdragen, geene van dezelve uitgezonderd, hebben hunne bijzondere verdiensten. Waarlijk, de redactie heeft scherp gezien, scherper dan die van eenig ander der uitgekomene jaarboekjes. De voortbrengselen, die wij hier van lulofs en spandaw aantreffen, zijn dezer beiden grooten Dichters waardig. Van harte wenschen wij, dat aan de uitnoodiging der redactie, tot het leveren van oorspronkelijke prozastukjes voor het volgende jaar, moge voldaan worden; zulks zou de waarde van dit boekje merkelijk verhoogen, en voor den lezer eene aangename pleisterplaats tusschen de aarde en het aetherische verblijf der Zanggodinnen zijn! No. 4. De Almanak voor Militairen prijkt met het beeld van den Lt. Generaal Baron chassé; den man, die, door zijne onverschrokkenheid en sterkte van ziel, het Vaderland, mogelijk, heeft gered; die op de dolle eischen der muiters niet door ergerlijke proclamatiën, maar met kruid en lood heeft geantwoord, en die, wel verre van aan vreemde kusten eene meer gelukkige toekomst te gaan verbeiden, pal staat op den gewigtigen post, hem door zijnen en onzen geeerbiedigden en eerbiedwaardigen Koning aangewezen. Het onderhavige jaarboekje, dat zeer netjes is uitgevoerd, voldoet geheel aan de behoeften van den stand, voor welken het is op- en ingerigt. Behalve het tweede vervolg op de algemeene Geschiedenis der kunst van oorlogen, van de vroegste tot de laatste tijden, behelst het de Levensschetsen van ver- | |
[pagina 95]
| |
maarde Krijgsoversten, doorluchtige en beruchte Mannen uit den verledenen en tegenwoordigen tijd, geschiedkundige Tafereelen, meest tot den Krijgsstand betrekking hebbende, Anekdoten, en eindelijk eenige welgeslaagde dichterlijke bijdragen. Men ziet dus, dat belangrijkheid hier met verscheidenheid wedijvert, en dat dit jaarboekje niet dan zeer voordeelig op de beschaving onzer Krijgslieden kan werken. No. 5. De Almanak, aan Luim en Ernst gewijd, ziet voor het eerst het levenslicht, en wel onder zeer ongunstige omstandigheden, die dan ook, volgens de Voorrede, geenen zeer voordeeligen invloed op deszelfs uitvoering hebben gehad. Het is echter een zeer lief boeksken, dat zijnen kooper wel zal vinden, en zulks ook verdient. Proza en poëzij wisselen elkander beurtelings af, en dáár, waar men de namen van p. moens, warnsinck en withuys aantreft, mag men billijkerwijs iets goeds en schoons verwachten. No. 6. De Almanak, ter bevordering van Kennis en goeden Smaak, is in een' zeer vloeijenden en populairen stijl geschreven, en levert het bewijs op, dat het Departement Leens, der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, niets onaangewend laat, om onder de volksklasse licht en beschaving te verspreiden. Eere en zegen hebbe dat doel! No. 7. Waarom de Onderwijzers eenen afzonderlijken Almanak moeten hebben, begrijpen wij niet; en wat zij uit dit jaarboekje zullen leeren, is ons daarin, vooralsnog, verholen gebleven. Niet dat de hier geleverde bijdragen slecht geschreven zijn; verre van daar! maar even goed hadden zij in eenig ander werkje kunnen opgenomen worden. De Zamenspraak tusschen Vader en Moeder, om Bartholomeus Schoolmeester te doen worden, is verre van gekuischt te zijn; de Anekdote van den Voorlezer, die tabernakélen in plaats van tabernakelen las, is ergerlijk; en dat de Heeren Schoolmeesters hier en daar hunnen eigenen stand in een bespottelijk daglicht stellen, is potsierlijk. - Wij vernemen, dat er in het volgende jaar een Almanak voor Bakers en Minnen zal verschijnen! No. 8 De Nederlandsche Volks-Almanak, als geheel uit vertalingen bestaande, kan noch op dien titel, noch op eene gunstige recensie aanspraak maken. Wij hopen echter, dat de ijverige en bekwame uitgever genoegzame medewerking moge vinden, om ons, bij eenen volgenden jaargang, op inlandsche vruchten te onthalen. | |
[pagina 96]
| |
No. 9. De Almanak voor Blijgeestigen, tot nu toe te Brussel uitgegeven, ziet thans binnen Amsterdam het licht. De Muzen verlaten een land vol meineed, trouweloosheid en verraad; niet alzoo de Verbondene Mogendheden! De uitvoering van dit jaarboekje verdient, even als in vorige jaren, allen lof. Druk en papier mogen fraai genoemd worden, gelijk ook het portret, in steendruk, van onzen beroemden landgenoot roemer visscher. Veel luimigs troffen wij hier wel niet aan, waaraan voorzeker de tijdsomstandigheden het hare hebben toegebragt; maar tevens niets, dat den naam van onderhoudend kan ontzegd worden. Een drietal muzijkstukjes versieren en vervrolijken het almede. Ook de Spreuken, Gedachten en Beelden zijn gelukkig gekozen en juist uitgedrukt; en alles doet vooronderstellen, dat dit zeer goedkoope jaarboekje, op den vaderlandschen bodem verplaatst, waartoe het, volgens het voorberigt, wat de zamenstelling aangaat, steeds behoord heeft, bij voortduring een goed onthaal zal vinden. No. 10. De Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen, dien wij voor het eerst begroeten, is, den prijs in aanmerking genomen, zeer netjes uitgevoerd, bevat twee aardige plaatjes, en levert eene afwisselende lectuur, zoo in proza als poëzij, op. Hinderde ons ook het mengelmoes van Fransche uitdrukkingen in het Uittreksel eens Briefs van eenen Amsterdamschen Schutter aan zijne Ouders in Gent, (daar toch de Schrijver, hoezeer Brabander van geboorte, voorkomt, als reeds verscheidene jaren in Amsterdam gewoond te hebben, na met de cordaatste bewijzen van Hollandsche hartelijkheid onthaald, gratieuselijk als schoonzoon aangenomen, en eindelijk door den edelaardigen vader als actief Associé geassumeerd te zijn) aan den anderen kant werden wij daarvoor schadeloos gesteld door menige schoone bijdrage, bijzonder in het poëtische gedeelte van dit jaarboekje. Dat de Heer brest van kempen, door het welslagen van deze en van alle zijne overige ondernemingen, spoedig Brussel in Amsterdam moge vergeten, is onze hartelijke wensch.
No. I. Boekbesch. bl. 34. reg. 6 v. o. staat Engelands) lees Engeland.) |
|