zelve niet gaarne, met eenigen schijn van reden, door de Belgen voor perfide hooren uitkrijten. Sophismen doen hier niets af; men moet de klare letter der woorden raadplegen, en dan heet opheffing der blokkade ook opening van de monden der Schelde. Wanneer b.v. Engeland de Elve blokkeerde, en daarna de blokkade ophief, zou het dan kunnen zeggen: ‘De
schepen mogen te Stade, dat mij toebehoort, maar niet te Hamburg binnenloopen’? Ook staatkundig is het ongeraden, België tot wanhoop te brengen, zoodat het zich eindelijk in de armen van Frankrijk wierp; want liever zal het dit, bij de tegenwoordig heerschende razernij, doen, en daardoor een' algemeenen Oorlog ontsteken, dan tot den Koning terugkeeren, hetgeen ons Ministerie door dien gevaarlijken maatregel schijnt te bedoelen. Op den duur kan de Schelde toch niet gesloten blijven. Doch dit in 't voorbijgaan.) Maar de Graaf dringt niet minder sterk en levendig, dan in zijne vorige geschriften, op vier stukken ann, die hij in de nieuwe of gewijzigde Grondwet van het Rijk der Vereenigde Nederlanden wil geplaatst hebben; ministeriéle verantwoordelijkheid, regtstreeksche verkiezingen, publiciteit der financiën, en vrijen handel. Wij voor ons gelooven nog altijd, dat de vestiging van het Rijk of den Staat der Vereenigde Nederlanden, door eene spoedige en onbewimpelde bekendmaking van deszelfs bestaan, op den voet van 30 Mei 1814, aan geheel Europa, en gaven afstand van België, behoudens de schuldvorderingen, eene allerdringendste behoefte des tijds, en de eerste stap tot vrede is. Is het zucht, om België te behouden, of schroomvallige vrees voor de Mogendheden, die ons, in den tegenwoordigen staat van zaken, België waarlijk niet zullen opdringen, welke die zoo noodzakelijke verklaring tot nu toe heeft teruggehouden? Daarentegen zien wij in de veranderingen, door eene gewijzigde Grondwet te weeg te brengen, nog altijd zoo veel heil, althans zoo veel dringende behoefte niet, dat wij ons daarmede
thans reeds zouden moeten bezig houden, uitgezonderd de vestiging van vrijen handel door eene staatswet, die de terugkeering van het verbodsstelsel onmogelijk maakt. Vestigen wij eerst onzen Staat door den Vrede; dat zal waarlijk het krediet meer doen rijzen, dan het tot stand brengen van staatkundige theoriën, waarmede wij ons, des noods, naderhand kunnen bezig houden.
De Graaf denkt, dat het nageslacht, zoo hier als in Bel-