| |
William Cockerill en Napoleon.
Schetsen van mannen, die uitmunten door talenten en algemeen nuttig vlijtbetoon, verdienen bijzondere vermelding, ter aansporing van anderen, om hun voetspoor te drukken. De Heer cockerill levert een hoogst opmerkelijk voorbeeld van die hoedanigheden, welke den weg tot fortuin banen.
Hij is geboortig uit Lancashire, en als geschapen voor de werktuigkunde. Hij vond eerst zijn bestaan in het maken van wevers-schietspoelen; maar hij bezat talenten van verhevener natuur, en zijn vernuft stelde hem in staat, om, met eigene hand, modellen te vervaardigen van werktuigen van zijne uitvinding ten dienste der spinnerijen. Keizerin catharina, van Rusland, verlangende eenige Engelsche werktuigkundigen tot zich te trekken, werd ook cockerill haar aanbevolen, als een man van ongemeene bekwaamheid; en het Britsche Gouvernement gaf hem verlos, om naar Petersburg te gaan. De Keizerin moedigde hem op allerlei wijze aan, en zijne uitvindingen, betrekkelijk het spinnen enz., werden ruim beloond; maar haar overlijden, twee jaren daarna, maakte aan zijne vooruitzigten een einde. Keizer paul beval hem, binnen zekeren tijd een model te vervaardigen; het kon niet klaar komen, en een kerker was zijn deel! Het gelukte hem echter te ontsnappen en uit de Russische heerschappij te geraken, en, met slechts weinige honderd pond st. in zijn' zak, begaf hij zich naar Zweden.
Zijne talenten werden, door middel van den Britschen Gezant, aan het Gouvernement kenbaar, en den Heere cockerill werd het bestuur over het graven van een kanaal opgedragen, waartoe de Zweden niet in staat waren. Inge- | |
| |
nieurswerk, echter, was minder zijne zaak; hoewel hij aan zijne verbindtenis gestand deed, en zijne fortuin daardoor eenigzins verbeterde. Hij had den bloeijenden staat der Manufacturen te Luik en Verviers vernomen, zonder behulp der machinerie; en hij verbeeldde zich, aldaar beter te zullen slagen. Hij vertrok naar Hamburg, en had een mondgesprek met den Heer crawford, den Engelschen Gezant, dien hij zijne ontwerpen mededeelde, ten zelfden tijde verklarende, dat, bijaldien hij een klein jaargeld van het Britsche Gouvernement konde verwerven, hij naar Engeland zoude terugkeeren, daar hij geenerlei afbreuk aan zijn vaderland wilde doen, door de machinerie in een vreemd land in te voeren. De Heer crawford prees zulks, en leverde cockerill's Memorie bij de Ministers in; maar er werd op dezelve geen acht geslagen, en hij besloot, na zes maanden wachtens, zelf zijne fortuin te beproeven.
Hij verwierf een' pas naar Amsterdam, en won verdere narigten in, rakende den staat der Manufacturen te Luik, werwaarts hij vervolgens vertrok. Het zij genoeg te vermelden, dat, in het tijdsbestek van zestien jaren, zijn voorspoed in het vervaardigen van stoom- en andere werktuigen zoo groot was, dat hij, na zijne zoons in de zaken gevestigd te hebben, als Millionair zich meerder rust konde bezorgen. Te Seraing, aan de Maas, vestigde hij de grootste IJzersmelterij op het Vasteland - misschien in de wereld. De Koning der Nederlanden is deelgenoot in deze groote nationale onderneming, hebbende in dezelve eene som gestoken van ruim een millioen guldens; en men verzekert, dat niet minder dan 4000 handen in deze fabrijk werkzaam worden gehouden.
In het jaar 1807 beval Keizer napoleon, die gehoord had van des Heeren cockerill's smelterij te Luik, en eene inrigting van zulk een groot algemeen belang wilde in bescherming nemen, (beter: aan zijne bemoeizieke heerschappij onderwerpen) den Prefect van Luik aan te schrijven, om het Hoofd dier inrigting op staanden voet naar Parijs op te zenden.
Op zekeren avond, terwijl hij zijn pijpje zat te rooken, verscheen bij hem de Prefect, ontvouwde zijnen last, en vermaande hem, geen oogenblik als 't ware te verzuimen, om aan des Keizers bevelen te voldoen. ‘Hier,’ sprak hij, ‘is uw pas, benevens een brief aan een' der Ministers, wien gij uwe komst te Parijs zult doen weten. Ik raad u,
| |
| |
nog dezen nacht te vertrekken.’ De boodschapper vertrok, en liet den Stoombeheerscher in geene geringe gemoedsbeweging over dit onverwacht en geheimzinnig berigt. Ik ken hem in persoon, en heb alle bijzonderheden uit zijn' eigen' mond, in het echte Lancashire-dialect. ‘In het eerst,’ zeide hij, ‘haalde ik mij in het hoofd, dat men mij had aangeklaagd, en dat de Baron, dien ik bankroet had moeten doen spelen, daar de hand in had; maar, dacht ik dan weder, zoo men mijn' kop wilde hebben, kon men dien hier wel krijgen, en behoefde mij niet eerst naar Parijs te zenden; en mijn zoon meende, dat er geen grond van vrees bestond voor zulk een ongeval; en dus spande ik vier paarden voor mijne kales, en in een paar uur was ik op reis met mijn' zoon.’
Onze reizigers, in vollen ren voortspoedende, kwamen behouden in de hoofdstad. Des anderen morgens, vroegtijdig, begaf zich de Heer cockerill, in zijn beste pak, met een elegant rijtuig en keurige liverei, naar de Tuileriën, verzeld van zijnen zoon, als tolk. Na het afgeven zijner geloofsbrieven, geleidde men hem in een zijvertrek, en werd hij door den Minister met ongemeene beleefdheid ontvangen. ‘Mijnheer cockerill,’ zeide deze, ‘gij zult wel zoo goed zijn, u bereid te houden, om des Keizers bevelen te gehoorzamen; en ik verzoek u, te huis te blijven, tot dat gij iets naders van mij zult vernemen.’ Hij liet den Minister nu zijn adres, en nam afscheid. Des avonds ontving hij de officiéle boodschap, dat den volgenden morgen ten elf ure eene koets hem zou komen afhalen, om hem naar de Tuileriën te brengen.
Stiptelijk op den bepaalden tijd stond eene prachtige equipage, met de Keizerlijke wapens voorzien, voor des Heeren cockerill's hôtel, (want hij had toen een huis te Parijs) Rue de Grenelle, Faubourg St. Germain. Een Hofbediende opende het portier, en riep, toen hij gezeten was: ‘Naar het Hof!’ - Een' breeden trap opgestegen zijnde, werd onze werktuigkundige in een zijvertrek gebragt, waar zich 's Keizers begunstigde Mammeluk bevond, die hem met een salaam (Oosterschen groet) vereerde.
Na verloop van slechts tien minuten, riep de zilverklank eener kleine schel den Turk in een ander vertrek; en, onmiddellijk terugkeerende, gaf deze een teeken om hem te volgen, en - de Heer cockerill bevond zich in de
| |
| |
Keizerlijke tegenwoordigheid. Welk een oogenblik voor een' man van zijne opleiding! Hij voelde geen' grond, en waagde het niet op te zien of een woord te uiten, maar liet het bij eene diepe buiging berusten. ‘Avancez, Sieur!’ sprak zijne Majesteit. ‘Dit,’ zegt de verhaler, het onderhoud vermeldende, ‘dit gaf mij moed Ik keek op, en zag den Keizer, met den rug naar het vuur gekeerd staande en de handen achterwaarts (zijne gewone houding), en hij zeide met een' glimlach: “Sieur cockerille, dans toutes les départements du Nord vous êtes nommé, (zijn Fransch gaat niet verder) en waar ik ook ga, hoor ik van u spreken, en ik heb om u gezonden, om u te zeggen, dat mij uw Etablissement en uwe pogingen, om de Manufacturen van het Keizerrijk te bevorderen, welgevallig zijn; ten bewijze waarvan ik u een blijk wil geven van mijne achting, door u met de orde van het Legioen van Eer te versieren.” Dit zeggende, greep hij eene kleine doos, nam er het grootkruis met een rood lint uit, en deed het, met eigene handen, mij om den hals.’ Eene zoo uitstekende eer, op zoo streelende wijze door een' napoleon betoond, was genoeg, om het zenuwgestel van den ontvanger derzelve aan te doen, en de nieuwgeslagen Ridder wist niet, wat hij doen of zeggen zou; maar, alreeds vermoedende, dat de Keizer hem eene beleefdheid zoude bewijzen, had zijn zoon, bij voorraad, zich op eene aanspraak voorbereid, waarvan de oude Heer nu, op zijne wijze, het een en ander opsneed, zijne Majesteit bedankende voor de hem bewezene eer, en zich verontschuldigende over zijn gebrekkig Fransch, daarne vens voegende: ‘Votre Majesté, mon fils bien parler François; mais moi, pas savoir!’ - ‘Monsieur cockerille,’
hernam nu de Keizer, glimlagchende, ‘'t is niet noodig, dat gij Fransch spreekt; maar alleen, dat gij de Franschen spinnen leert. Zoo ik gelegenheid vinde, u te eenigen tijde weder te zien, moge uw zoon u ten tolk verstrekken. Intusschen keer gij weêr huiswaarts, en vaar voort met uw bedrijf. Ik zal u een' pas doen geven pour voyager partout. Vaarwel, Ridder cockerille! tot wederziens.’ De zilveren schel werd wederom geroerd, de Mammeluk verscheen, en geleidde den Grootkruis naar een ander vertrek, waar zijn knecht op hem wachtte, die hem in zijn rijtuig hielp, en hem voor zijne deur bragt, Rue de Grenelle, Faubourg St. Germain!
| |
| |
De Ridder besloot gemeenlijk zijn verhaal met te zeggen: ‘Hoewel ik trotsch was op de ontvangene eer, heb ik zulks slechts ééns laten luchten. Toen ik Parijs binnentrok, van Luik komende, vroeg de poortwachter naar mijn' pas, en gedroeg zich daarbij vrij brutaal; zoodat ik thans besloot, mij daarvoor op hem te wreken. Toen ik nu huiswaarts ging, eischte hij, op denzelfden beleedigenden trant, mijn' pas. Ik voelde in mijne zakken, en geliet mij, alsof ik dien vergeten had. ‘Dat helpt niet,’ zeide de snaak; ‘stijg af; ik zal u aan de Policie uitleveren;’ een' Gendarme (die daar altijd bij de hand zijn) wenkende. Eindelijk haalde ik den pas voor den dag, dien ik op 's Keizers last had ge kregen, in een' blikken koker vervat; en mijn zoon zeide: ‘Dit zal u veelligt die moeite sparen, burger!’ Toen de knaap het papier ontvouwde, en de Keizerlijke wapens op een grootzegel zag, zoo groot als een vijffrancs stuk, en op den titel des houders blikte, trok hij zijne horens in, en, al buigende en zich verontschuldigende, riep hij den poortontsluiter toe: ‘Ouvrez les portes! Bon voyage, Monsieur Chevalier!’
De Heer cockerill heeft zich, sinds ettelijke jaren, aan de zaken onttrokken, en zich te Brussel nedergezet, waar hij thans zoo stil leeft, als toen hij wevers schietspoelen maakte; hij telt ongeveer vijfenzeventig jaren. |
|