Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1830
(1830)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet boekdrukken en de boekhandel in China.In de jaarboeken van China wordt ergens gezegd: ‘Men had reeds lang begonnen, boeken te schrijven, toen kungdso (confucius) zijne uittreksels en andere werken vervaardigde;’ en op eene andere plaats: ‘Men heeft aangevangen, boeken te schrijven, zoodra men de schrijfkunst had uitgevonden.’ Ofschoon nu deze uitdrukkingen veel te onbepaald zijn, om er eenige meening op te gronden, en vooral de laatste niet letterlijk waar kan zijn, zoo mag men toch wel stellig beweren, dat de letterkunde der Chinezen tot zeer vroege tijden opklimt. Daar bestaan, namelijk, nog werken, die gerekend worden, 2500 of 2000 jaren vóór de geboorte van christus geschreven te zijn; en derzelver uiterlijke gedaante bewijst duidelijk, dat het geene eerste proeven waren, daar het schrift toen reeds den hoogsten trap van volkomenheid had bereikt, en alle veranderingen, welke in lateren tijd gemaakt werden, den vorm der letteren eigenlijk niet betroffen. Bovendien bestaat er bij dit volk eene overlevering, dat er boeken geweest zijn, die veel ouder warenGa naar voetnoot(*), dan de oudsten, die wij thans | |
[pagina 677]
| |
bezitten. En boeken zullen het wel niet geweest zijn, waarin de eerste proeven van schrift genomen werden; maar alles doet vermoeden, dat men met opschriften op steenen is begonnen, gelijk onder anderen klaproth voldingend bewezen heeft. Van de vroegste schrijfwijze nu blijkt zoo veel, dat men in de eerste tijden zich bediende van kleine bordjes uit bamboes, die zeer dun, maar vrij hard waren, op welke men de schrijfteekens met een puntig ijzeren werktuig of met een mesje insneed. Zoo schreef men nog ten tijde van den grooten boekenbrand; door welke schrijfwijze het opzoeken der verbodene boeken wel zeer gemakkelijk, maar het geheimhouden derzelven bijna onmogelijk gemaakt werd. Zoodanig waren ook de in het huis van confucius later gevondene handschriften. Ik weet niet, of men er nog van bewaart in de Keizerlijke verzamelingen; het zoude mij echter zeer verwonderen, zoo dit niet het geval ware, daar de Chinezen met groote zorgvuldigheid alles opzoeken en in veilige bergplaats brengen, wat slechts eenigermate sporen van oudheid draagt. Zoo veel is zeker, dat men niet zelden koperen platen ziet, op welke letterteekens gesneden zijn, die verscheidene eeuwen vóór de geboorte van christus gemaakt schijnen te zijn. Overigens kan geschiedkundig bewezen worden, dat men inzonderheid zulke platen gebruikte voor boeken, die men voor de late nakomelingschap bewaren wilde. Men schreef bovendien ook op lijnwaad, en op eene stof van boomwol of zijde; maar dit is nooit algemeen geweest, en bepaalde zich welligt tot enkele plegtige gelegenheden. Eene groote verandering in de schrijfwijze had plaats, toen men het papier uitvond; want nu kon men zich niet meer van ijzeren griffels bedienen, maar moest eene stof uitvinden, die geschikt is, om er letters mede te teekenen. Het papier werd en wordt nog uit boomschors gemaakt. Men gebruikt daartoe vooral bamboes. Het is gewoonlijk geelachtig; men heeft echter ook zeer wit papier, dat met het beste en fijnste uit Europa vergeleken mag worden. Het is ongemeen fijn en bijna doorzigtig, zoodat men slechts op de eene zijde kan schrijven of drukken; daarom zijn alle | |
[pagina 678]
| |
bladen dubbel, en zoo zamengevoegd, dat men de onbeschrevene zijden niet bemerkt. Het ergste aan dit papier is, dat het de vochtigheid zoo ligt aantrekt, met stof overdekt en door de houtwormen verteerd wordt. Daarom moet men de boeken dikwerf afstoffen en uitkloppen. Men maakt ook papier uit boomwol; en dit is schooner en ook ligter te bewaren, dan het uit boomschors vervaardigde. De Chinezen schatten in het algemeen alles hoog, wat op de bevordering der letterkunde betrekking heeft. Zoo noemen zij ssepao, of de vier kostbaarheden; het papier, het penseel, dat zij, in plaats van pen, tot het schrijven gebruiken, den inkt, en het marmeren napje, waarin zij den inkt bereiden. Het papier werd in de laatste eeuw vóór de geboorte van christus uitgevonden, en hierop volgde weldra de uitvinding der boekdrukkunst. Men drukt thans nog in China, als ten tijde toen men de kunst het eerst uitvond, en gelijk de eerste drukkers in Europa gedrukt hebben; namelijk met eene soort van houtsnede. De boeken worden door een bekwaam schoonschrijver op dun, zacht en doorschijnend papier geschreven, hetwelk dan door den houtsnijder op harde, maar zoo veel mogelijk gladgemaakte bordjes gelijmd wordt. Daarna snijdt hij het hout tusschen de letters weg, zoodat deze eindelijk alleen uitkomen. De Chinezen hebben geene drukpersen - het fijne papier zou er niet bestand tegen zijn; maar een goed werkman kan evenwel elken dag bij de tienduizend (??) vellen leveren, dewijl hij niets meer te doen heeft, dan de borden met inkt te bestrijken, het papier daarop te leggen, en dan eene daartoe vervaardigde borstel zachtkens over het papier te laten gaan, hetwelk den inkt ligt aanneemt. Voorts kennen de Chinezen het drukken met beweegbare letters ook, en de Keizerlijke nieuwspapieren in Peking, gelijk mede de Staatsalmanak, worden op deze wijze gedrukt. Zekerlijk is dit wegens de groote menigte van schrijfteekens moeijelijker en kostbaarder, dan de boven genoemde manier. Wanneer iets met grooten spoed moet gedrukt worden, bestrijkt men een bord met geel was, snijdt of trekt de letters daarin, en drukt het dan zoo af. Neemt men nu in aanmerking, dat de Chinesche letterkunde eenen tijd van bijna vierduizend jaren bestaat; dat dáár de boekdrukkunst vóór reeds meer dan vijftien eeuwen | |
[pagina 679]
| |
uitgevonden is; dat voorts alles, wat tot verspreiding van boeken dient, bijzonder goedkoop is, zoo zal men zich niet verwonderen, wanneer beweerd wordt, dat in China de menigte van boeken ontelbaar is, en alle boeken van Europa te zamen genomen verre overtreft. Het Chinesche volk, zegt abel rêmusat, dat sedert drieduizend jaren de schoone wetenschappen en de geschiedkunde beoefent, wordt door een groot aantal geleerden bestuurd, die uit smaak of pligt schrijvers zijn. Zelfs de geringste ambtenaar moet in zijn leven verscheidene werken schrijven, die voor eene strenge regtbank de uitgave waardig gekeurd worden. De Keizer rekent het zich tot eere, over belangrijke onderwerpen te schrijven, en voortbrengselen zijner Akademiën onder zijnen naam te laten verschijnen. Zoodanig volk moet wel eene uitgebreide letterkunde bezitten, en bezit die werkelijk. Men denke aan de menigte boeken, welke sedert de uitvinding der boekdrukkunst in Europa uitgegeven zijn; men verbeelde zich de landen van dit werelddeel zoo sterk bevolkt als China, en men stelle in plaats van onze Genootschappen, Akademiën, Universiteiten enz. die zoo even genoemde handelwijze, volgens welke alle ambten, alle waardigheden, van den geringsten afschrijver tot den eersten staatsdienaar, en van den onderofficier tot den opperbevelhebber, ten gevolge van openlijke mededinging toegewezen worden, waarbij men geenszins op rijkdom of adel of lengte van diensttijd ziet, maar alleen op ware verdienste. Slechts diegene wordt tot de hoogste eerposten verheven, die de geleerdste is, of zijne taal het best verstaat, of de klassische boeken het best kent en weet te verklaren. Dit alles in aanmerking nemende, zal men eenigermate misschien zich kunnen verbeelden, welk eenen schat van geleerdheid de Chinezen moeten bezitten. Men zal zich dan niet verwonderen, wanneer men leest, dat de voorganger van den thans regerenden Keizer bevolen heeft, uittreksels uit de beste boeken te maken, en die in 180,000 banden uit te geven. Zoodanige uittreksels, of bibliotheken, zijn er in menigte. Men had er reeds sedert de vroegste tijden. Men kan ze met onze encyklopediën vergelijken, waarvoor dezelve niet behoeven onder te doen. Eene der beroemdsten is onder anderen de door maduanlin vervaardigde, welke geleerde onder de dynastie der Mongolen (in de dertiende eeuw, naar onze tijdrekening) leefde. Deze heeft den titel van wen chian | |
[pagina 680]
| |
tung kao, d.i. grondig onderhoud van oude gedenkstukken, en bevat 24 hoofdvakken in 100 banden. Deze vakken zijn: Muntwezen, Bevolking, Tollen, Bevorderingen, Staatsuitgaven, Studiën, Offers, Hofceremonieel, Muzijk, Krijgswezen, Regtspleging, Letterkunde, enz. Men vindt in China weinig boekerijen van bijzondere personen, welke met die in Europa te vergelijken zijn. Dit kan geenszins van de duurte der boeken komen; want nergens koopt men ze voor minderen prijs. Misschien heeft men de reden daarin te zoeken, dat de ambtenaren, aan gedurige verwisseling van woonplaats blootgesteld zijnde, bezwaarlijk vele goederen kunnen opkoopen, die zij naderhand met verlies zouden moeten verkoopen, of met groote kosten naar elders vervoeren. Zoo zal men ook zien, dat de voornaamste ambtenaars zeer weinig huisraad hebben. Wil men een prachtig ingerigt huis zien, zoo moet men tot rijke kooplieden, nooit tot ambtenaren gaan. Daarentegen zijn er door geheel China zeer vele openbare boekverzamelingen verspreid, en men moet ook de kloosters niet vergeten, welke daar weleens rijker zijn, dan de Keizerlijke bibliotheken. Eigenlijk zijn er geene boekhandelaren, in zoodanigen zin, als men hier te lande dit woord gebruikt. De boeken worden meestal door de schrijvers zelve op eigene kosten uitgegeven, of de drukkers ondernemen de uitgave, na het handschrift aangekocht te hebben. Dit laatste geschiedt echter zelden, en alleen in groote en door zucht voor de wetenschappen beroemde steden, als Peking en Nanking. In eenige, met vreemde landen in betrekking staande, handelsteden vindt men evenwel kooplieden, welke met onze boekhandelaren vergeleken kunnen worden, dewijl zij boeken ontbieden, die in andere deelen des rijks uitgegeven zijn. Men moet echter bij het aankoopen zeer goed toezien; want er zijn misschien geene grootere bedriegers, dan b.v. de boekhandelaars in Canton. Zij hebben wel, gelijk andere kooplieden aldaar, met groote letters voor hunne winkels geschreven: Hier wordt men niet bedrogen; maar dit heeft even weinig te beduiden, als te Parijs het gewone prix fixe, waarbij men thans nog invariable voegt. Waar zij maar ergens bedriegen kunnen, moet men rekenen, opgeligt te zullen worden, vooral zoo men spraak en schrift niet naauwkeurig kent; maar ook in dit geval moet men nog veel behoedzaamheid gebruiken, daar zij met groote behendigheid | |
[pagina 681]
| |
slechte boeken in de plaats der bedoelden weten onder te schuiven, of er valsche titels voor zetten, of onvolledige exemplaren verkoopen. Als men deze bedriegerijen weet te ontkomen, kan men voor weinig geld zich eene zeer schoone verzameling aanschaffen; want juist de beste boeken zijn de goedkoopsten. - Het ware te wenschen, dat men in Europa meer werk maakte van de Chinesche letterkunde, vooral wat geschiedenis, wijsgeerte en spraakkennis aangaat. |
|