Het gemaaide gras.
Nu is dan ons gras gemaaid.
Niet gemaaid - geknipt, zei 't vrouwtje.
Hoe! ik heb er bij gestaan,
Toen de zeis het maaide, boutje!
Niet gemaaid - geknipt, was 't woord,
Dat zij hem van nieuws deed hooren.
Kind! wat dwaasheid gaat u aan?
Wil dien geest van weêrspraak smoren.
Niet gemaaid - geknipt, alweêr.
Vrouw! 't is langer niet te lijden:
Wat mijne oogen zagen, wil
Mij uw dolle kop ontstrijden?
Niet gemaaid - geknipt, nog eens.
Thans sluit hij, met kracht, haar lippen;
Maar, schoon haar de spraak ontbreekt,
Maakt zij nog 't gebaar van knippen.
Lang genoeg, zegt nu de man,
('t Zilte vocht besproeit zijn kaken)
Lang genoeg heb ik verduurd,
Wat mij menig' zucht deed slaken.
Wel dan, zij de band verscheurd,
Die in tweedragt ons doet zaaijen:
Beter d' akker onbebouwd,
Dan met tranen steeds te maaijen.
Vrouwtjes! neemt de leer te baat,
In 't vertelsel opgesloten:
Roeit de plant der weêrspraak uit,
Eer zij wortel heeft geschoten.
Meng. No. XI, bl. 519, reg. 4, staat maakte, lees maakten. En bl. 554, reg. 10 v.o. j'ai-une, lees j'ai - une.