Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1830
(1830)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 582]
| |
Giulio.(Vervolg en slot van bl. 543.)
Aan de poort van het klooster zat eene arme vrouw met haar kind; beide leefden van theresa's aalmoezen. De kleine carlo volgde haar dikwijls, droeg haar kerkboek, en bad aan hare zijde. Giulio, die theresa niet durfde aanspreken, gelastte carlo, haar te zeggen, dat vader giulio haar in den biechtstoel, des avonds te zeven ure, zoude wachten. Welk een dag voor giulio! Hij beefde op het denkbeeld, dat hij met theresa zoude alleen zijn. Neen! hij bezit den moed niet, haar vaarwel te zeggen; hij verkiest de pen, om haar niet te zien. Carlo ontvangt den brief voor haar. - Bij het ontvangen zijner eerste boodschap was theresa geweldig onthutst. ‘Wat wil hij van mij?’ zegt zij; ‘wij waren zoo gelukkig!’ Echter laat zij zich op het bepaalde uur in de kerk vinden. Carlo reikt haar den brief over. Zij opent dien in de uiterste ontroering; maar hoe groot is hare wanhoop, wanneer zij de volgende regelen leest: ‘Vlugt, onbedachte vrouw! en bezoedel de heiligheid dezer plaats nimmer weêr! Verban eene herinnering, die de foltering van mijn leven uitmaakt! Ik heb u nooit bemind; ik wil u niet wederzien!’ Dit vonnis verscheurde theresa het hart. Tegen hare wroegingen kon zij worstelen; maar hij bemint haar niet meer, maar hij heeft haar nooit bemind! Haar zelfstrijd folterde minder, dan deze woorden. Zij werd door eene hevige koorts aangetast; haar leven was in gevaar; de naam van giulio zweefde dikwijls op hare lippen; maar de liefde beschermde haar tot in hare waanzinnigheid toe; die naam werd niet verraden; zij fluisterde alleen van tijd tot tijd zeer zacht: ‘Ik heb u nooit bemind!’ Maar giulio, giulio, heeft hij zijne rust wedergevonden, heeft hij zijne wroegingen versmoord? Neen, zijn leven is ellendig, en nadat hij theresa betuigde, dat hij haar niet meer bemint, geeft hij zich onbeteugeld aan zijnen noodlottigen hartstogt over. Het offer, dat hij gebragt heeft, schijnt hem genoegzaam, zoo veel heeft hem die brief gekost. O, theresa! zoo gij wist, hoe duur hij den ramp- | |
[pagina 583]
| |
zaligen giulio is te staan gekomen, uwe eigene smart zou door de gedachte aan zijn lijden verzacht worden. Giulio was ter prooije aan de verscheurendste ongerustheid: drie maanden waren verloopen, en hij had niets van theresa vernomen. De tijd scheen zijne liefde nog te vermeerderen, en meer dan ooit ontvlugtte hij der menschen omgang. Onder voorwendsel van den kwijnenden toestand zijner gezondheid, deed hij zich door vader ambrosio van alle uiterlijke pligten ontslaan. Hij was immer in zijne cel opgesloten, of dwaalde 's nachts tusschen de graven rond, alleen genoegen vindende in zijn breidelloos gevoel, en noch de kracht hebbende om zijne liefde te verdooven, noch die om er zich aan over te geven. Boven dit alles werd hij verscheurd door de angsten van die pijnlijke onzekerheid, die het leven zonder herinnering en zonder verwachting verslindt. Op de lange ziekte van theresa volgde eene niet minder zorgvolle kwijning. Zij voelde haar einde naderen, en wilde hare laatste godsdienstpligten vervullen. Haar echtgenoot, die haar teeder beminde, zag wel, dat een geheim verdriet haar naar het graf sleepte, maar eerbiedigde haar stilzwijgen en veroorloofde zich geene enkele vraag. Hij verzocht vader ambrosio, die zich alom achting en eerbied verworven had, haar te komen zien. Ambrosio beloofde zulks; maar een onvoorzien toeval verhinderde hem; hij gelastte giulio, hem te vervangen, en bij Signora vivaldi (den echtgenoot van theresa) de smart eener stervende te verzachten. Helaas! giulio, zelf het offer der somberste wanhoop, had slechts zuchten, slechts tranen, geen enkel vertroostend woord! Hij wilde zich verontschuldigen, maar vergeefs; ambrosio hield aan met hem de vervulling van dien pligt op te dragen. Giulio gehoorzaamde, en begaf zich naar Signora vivaldi. Men geleidde hem in een flaauw verlicht vertrek, waarin eene talrijke schaar schreijende vrienden het bed eener vrouw omringde. Toen hij binnentrad, ging men uit eerbied voor zijn ambt terug, en giulio was met de zieke alleen. In eene onbeschrijfbare verwarring, onbewegelijk en besluiteloos bleef hij staan. ‘Mijn vader!’ zegt de stervende, ‘is er genade in den hemel voor eene arme zondaresse?’ Naauwelijks zijn deze woorden gesproken, of giulio ligt geknield bij het sterfbed. ‘Theresa! theresa!’ roept hij uit. Wie kan beschrijven, wat zij beide gevoelden? | |
[pagina 584]
| |
Alle verklaring was nutteloos. Zij beminden elkander. Giulio zegt haar alwat hij om harentwil geleden heeft, en beschuldigt zichzelf van al haar leed. ‘Vergeving, o! vergeving, theresa! Giulio is voor altijd de uwe!’ Deze teedere woorden herriepen theresa in het leven. Zij kon niet spreken; maar zij zag giulio, zij hoorde hem, zij drukte zijne hand; zóó te sterven, scheen haar zoeter toe dan te leven. Giulio drukte haar in zijne armen; hij zoude hare dagen ten koste der zijne hebben willen verlengen. ‘Gij blijft leven, niet waar? Uw vriend is bij u. O, mijne theresa! spreek tot mij! Zal ik u niet meer hooren?’ De toon dezer stem scheen theresa's krachten te doen herleven. ‘Ik bemin u, giulio! ik bemin u!’ fluisterde zij hem toe. Deze woorden bevatten geheel haar leven: wat zouden meerdere zeggen? Snel vervlogen de oogenblikken van dit onderhoud; de zekerheid van elkander te zullen wederzien kon alleen den moed tot scheiden geven. Theresa keerde tot vroegere gezondheid terug; giulio zag haar elken dag; eene zachte vertrouwelijkheid heerschte tusschen hen, en giulio scheen zijne bezwaren en zijne wroegingen te vergeten. Geheel van theresa vervuld, sloeg hij met het teederste belang den voortgang harer herstelling gade; hij durfde haar niet bedroeven; hij voelde, dat haar leven van hem afhing, en dit voorwendsel rekende hij zich als een pligt toe. Intusschen waren twee jaren verloopen, sinds hij Rome had verlaten; en op den verjaardag der noodlottige voorzegging verviel hij in eene sombere mijmering. Theresa wilde de reden zijner droefheid weten. Zij had hem nimmer naar iets, dat zijn lot betrof, gevraagd; maar nu haar besluit genomen was, om in alwat hem aanging te deelen, nu moest zij er de oorzaak van weten. Giulio verhaalde haar, na lange aarzeling, zijne ontmoeting met de Sibille, en zijne vlugt uit het vaderlijk huis. In den loop van het verhaal verlevendigden zich alle zijne akelige herinneringen, en op een' angstigen toon riep hij uit: ‘Onbegrensde Liefde! Heiligschennis! Moord!’ Theresa was hevig aangedaan; maar de woorden: ‘Onbegrensde Liefde,’ wierpen eene noodlottige verblinding over haar hart en verbeelding, en wanneer giulio herhaalde: ‘Heiligschennis! Moord!’ dan antwoordde zij zacht- | |
[pagina 585]
| |
kens: ‘Onbegrensde Liefde!’ meenende daardoor de kalmte aan zijnen geest weder te geven; want voor haar was de liefde alles! Soms wierp giulio, door de hevigheid zijner drift vervoerd, eenen brandenden blik op haar, dien zij niet durfde ontmoeten; zij voelde haar hart kloppen, haar geheel ligchaam sidderen, en eene gevaarlijke stilte volgde op deze hevige gemoedsbewegingen. Nog evenwel waren zij gelukkig; want zij waren nog onschuldig. Giulio was verpligt, ter vervulling eener belangrijke zending, waarmede vader ambrosio hem belast had, zich te verwijderen. Hij had den moed niet, theresa mondeling vaarwel te zeggen; hij schreef haar, en beloofde eene spoedige terugkomst. Maar, door duizenderlei omstandigheden wederhouden, bleef hij meer dan eene maand van Messina afwezig. Bij zijne aankomst is zijne eerste schrede naar theresa gerigt, die hij alleen vindt op eene terras aan den oever der zee, in de gedachte aan hare liefde verzonken. Nimmer kwam zij hem zoo schoon, zoo verleidend voor. Hij beschouwde haar een oogenblik met verrukking; maar hij kon het verlangen, haar te spreken, haar te hooren, niet lang wederstaan. Hij riep haar; zij schrikte; zij zag hem, en wierp zich in zijne armen. Bedwelmd door hare teederheid, beantwoordde giulio ze vurig: maar eensklaps stoot hij haar met afgrijzen van zich, valt op zijne knieën, en blijft met gevouwen handen en starenden blik liggen, terwijl eene vreeselijke rilling hem aangrijpt. Zijne doodelijke bleekheid en de verwilderde uitdrukking van zijne gelaatstrekken maakten dit tooneel voor theresa inderdaad akelig. Zij durfde hem niet naderen, en was voor de eerste maal niet in staat, in zijne aandoening te deelen. ‘Theresa!’ zeide hij eindelijk met eene doffe stem, ‘wij moeten scheiden. Gij weet niet, wat gij te vreezen hebt!’ Theresa hoort hem niet, maar ziet zijne ontsteltenis en poogt hem te doen bedaren; hij stoot haar andermaal terug. ‘In 's Hemels naam,’ roept hij uit, ‘nader mij niet!’ Zij beeft en blijft onbewegelijk staan; zij kende van de liefde alleen hetgeen dezelve teeders heeft en kon derzelver woede niet begrijpen. Giulio, door haar zwijgen tot zichzelven gekomen, staat eensklaps op. ‘Morgen,’ zegt hij, ‘zal mijn lot beslist zijn!’ en vertrekt, zonder theresa tijd te laten, hem te antwoorden. 's Anderendaags ontving theresa het volgende briefje: ‘Theresa! Ik kan u niet meer bezoeken. Ik ben ongeluk- | |
[pagina 586]
| |
lukkig bij u. Ik weet, dat gij niet begrijpen kunt, wat ik gevoel. Theresa! gij moet u aan mij overgeven; maar het moet vrijwillig zijn. Nimmer zal ik in staat zijn, om van uwe zwakheid misbruik te maken. Gisteren (gij hebt het gezien) heb ik mij uit uwe armen gerukt; want gij hebt niet gezegd: “Ik wil de uwe zijn.” Evenwel, bedenk het wèl; wij maken elkander voor eeuwig ongelukkig! O, theresa! eeuwig verderf! hoe vreeselijk zijn die woorden! Zelfs in uwe armen zullen zij mijn geluk verstoren. Voor ons is er dan geen vrede meer, en heeft de dood, onze eenigste toevlugt, zelfs geen rust! Morgen, zoo gij mij wilt wederzien, (en gij weet nu, tot wat prijs!) morgen, zeg ik, zult gij carlo ter kerke zenden. Zoo hij uw gebedenboek medebrengt, zal mij dit een teeken zijn, dat gij van giulio afziet; maar, theresa! zoo hij zonder dit boek komt, dan, o! dan zijt gij voor altijd de mijne. Voor altijd - het is het woord der eeuwigheid - hoe durven mijne lippen het uitspreken? - Vaarwel!’ De zachte en beschroomde theresa schrikte bij het lezen van dezen brief; de woorden, eeuwig verderf, schenen haar eene schrikkelijke vervloeking te behelzen. ‘Giulio!’ riep zij uit, ‘wij waren zoo gelukkig! waarom is ons geluk u niet genoeg?’ Zij was besluiteloos. Hem niet meer zien, was haar onmogelijk; ‘en toch,’ zeide zij, ‘toch zal de wroeging, zoo ik hem zie, hem zonder ophouden vervolgen. O, giulio! gij vertrouwdet mij uw lot toe; ik moet mij opofferen, om u te redden.’ - Carlo werd gelast, het boek naar de kerk te brengen; hij legde het op de plaats van theresa. Wat giulio aangaat, eene vermeerdering van liefde, eene vermeerdering van wroeging was hem behoefte geworden; en toch kon hij, ondanks de hevïgheid van zijnen hartstogt, niet besluiten, theresa te bezitten, zoo zij zich niet vrijwillig aan hem overgaf. Wreed door zwakheid, wilde hij alzoo de verantwoording der misdaad op haar laden. De kerk was reeds lang ledig. Giulio wachtte carlo; hij zag hem den stoel van theresa naderen en het boek er op leggen. Nu is hij zichzelf niet meer meester; hij snelt toe, neemt het boek, geeft het aan carlo weder, en gebiedt hem, het aan zijne meesteres terug te brengen. | |
[pagina 587]
| |
Lang blijft hij onbewegelijk staan op de plaats, waar hij het vonnis over zijn lot en dat van theresa verwachtte. Eindelijk ontwaakt hij uit den droom, door de verwarring zijner gedachten geboren, en zegt in stilte: ‘Ik zal haar zien!’ Carlo keerde naar theresa terug, en gaf haar het boek, zeggende, dat vader giulio het haar zond. Wie schetst theresa's aandoening? Zij wist, dat giulio zoude terugkomen, en wachtte hem af op dezelfde terras, waar zij elkander het laatst hadden gezien. Hij verscheen, maar zwijgend, somber en met wankelenden tred. Theresa las in zijne ziel; zij had bij de gedachte aan deze ontmoeting gehuiverd; zij was sterk genoeg geweest, die te weigeren; maar nu zij den beminde harer ziel zoo ellendig zag, nu had zij alleen moed om hem te troosten, nu was zij noch beschroomd noch bevende meer, maar naderde hem, zeggende: ‘Giulio! Ik ben de uwe!’Ga naar voetnoot(*)
Giulio, door wroeging verteerd, werd somber en woest, zelfs bij theresa; de teederste liefkozingen konden hem niet meer doen bedaren, Nogtans was de liefde van theresa door haar offer zelf grooter geworden. Zij zuchtte in stilte over de verandering, welke zij in giulio bespeurde; maar zij durfde er niet over klagen; zij vreesde hem te zullen bedroeven, en vleide zich nog altijd met de hoop, hem zoo gelukkig te maken, dat hij alles buiten haar zou vergeten. De ondankbare, verre van hare innige hartelijkheid te beantwoorden, beschuldigde haar van zijn ongeluk. ‘Gij hebt mij verleid; gij hebt mij bedorven,’ zeide hij; ‘zonder u zoude mijne ziel nog zuiver zijn.’ Zijne bezoeken verminderden en hielden eindelijk geheel op. Theresa deed hem bij zich vragen, ging dagelijks ter kerke, schreef hem elken dag. Hare brieven werden ongeopend teruggezonden, en giulio verliet zijne cel niet meer. Maar theresa moest hem spreken; zij moest hem een nieuw geheim vertrouwen, - helaas! het geheim eener moeder! Wat zal er van haar worden, zoo hij voortgaat haar te verlaten? Zij | |
[pagina 588]
| |
hoort, dat giulio den volgenden Zondag de Mis moet bedienen; zij mag deze gelegenheid niet verzuimen; zij gevoelt, dat meer dan haar leven er van afhangt, en deze gedachte geeft haar kracht en moed. Een belangrijk ontwerp houdt haar bezig, en vervult hare gansche ziel. De twee dagen, die dien voorafgaan, waarop zij giulio zal wederzien, worden geheel aan de vlugt, welke zij ontwlerp, besteed. De ligging des kloosters aan den oever der zee zal hunne onderneming te gemakkelijker doen gelukken. Wat de plaats betreft, werwaarts zij zullen vlugten, daaraan heeft zij geen oogenblik gedacht; giulio zal er naar zijne verkiezing over beslissen; want alles, alles buiten guilio is theresa onverschillig geworden. Zij had een klein vaartuig gehuurd, en alles zoo in het geheim en met zoo veel voorzigtigheid beschikt, dat men niets van haar voornemen vermoedde. Hare onrust bespaarde haar de schrikkelijke gedachte aan de mogelijkheid van den tegenstand, dien zij vinden kon. De zoo lang gewenschte dag kwam eindelijk, en theresa, in een' langen zwarten sluijer gehuld, plaatste zich bij het altaar. Giulio konde haar niet herkennen, terwijl zij alle zijne bewegingen bespiedde; en, toen de vergadering was uiteengegaan, plaatste zij zich achter een' pilaar, langs welken hij moest heengaan, om naar het klooster terug te keeren. Toen zij hem zag naderen, ontwaarde zij, dat hij meer dan immer aan de smart ter prooije was. Met de armen over de borst gekruist, met gebogen hoofd ging hij, met den zwaren en slependen tred van een' misdadiger. Theresa zag met diepe aandoening zijne wanhoop; zij zoude haar eigen leven voor zijne rust hebben willen opofferen; maar zij mag niet langer aarzelen; het onschuldig wezen, waaraan zij weldra het aanzijn zal geven, vraagt haar een' vader. Zij vertoont zich aan hem. ‘Blijf!’ roept zij uit, ‘blijf, giulio! Ik moet u spreken. Gij moet mij hooren. Ik verlaat u niet, vóór gij mij den sleutel van den tuin des kloosters gegeven hebt. Ik moet dien hebben. O, giulio! het is mijn leven alleen niet meer, dat van u afhangt!’ Bij het hooren van deze woorden schijnt giulio als uit een' vreeselijken droom te ontwaken. ‘Ongelukkige!’ antwoordt hij, ‘wat zegt gij? Ga, vlugt ver van deze plaats!’ Maar theresa werpt zich aan zijne voeten, en zweert, | |
[pagina 589]
| |
dat zij hem niet verlaten zal, eer hij aan haar verzoek heeft voldaan. Alle pogingen van giulio, om haar te ontsnappen, zijn vruchteloos; eene bovennatuurlijke kracht schijnt theresa te bezielen. ‘Zweer mij,’ zegt zij, ‘dat wij elkander om middernacht zullen wederzien!’ Terwijl zij hierop aandringt, hoort giulio eenig gedruisch; hij geeft haar den sleutel. ‘Tot middernacht,’ zegt hij, en zij scheiden. Omstreeks middernacht begeeft theresa zich naar den hof; de nacht was donker; zij durfde, voor ontdekking bevreesd, niet roepen; maar weldra hoort zij de stappen van iemand, die haar nadert, - het was giulio. ‘Wat wilt gij van mij?’ zegt hij tot haar; ‘spreek! de oogenblikken zijn kort. Houd op, ik smeek het u, houd op een' rampzalige te vervolgen, die u nooit gelukkig kan maken! Theresa! ik bemin u; zonder u is het leven mij een ondragelijke last, en toch gaan bij u mijne wroegingen mijne krachten te boven; zij vergiftigen, zij ontheiligen zelfs mijne kalmste, mijne plegtigste oogenblikken. Gij hebt mijne wanhoop gezien. Hoe dikwerf heb ik u beschuldigd! Vergeef, vergeef, mijne welbeminde! Het is regtvaardig, dat ik mijzelven straffe. Ik heb van u afgezien. Dit offer verzoent mijne misdaad.’ Hij hield op te spreken, door droefheid overstelpt. Theresa zocht hem te troosten, zocht hem eene gelukkige toekomst te doen zien. ‘Giulio!’ herneemt zij, ‘zoo alleen zucht voor mijzelve mij dreef, ik zoude u hier niet hebben durven bescheiden; even min als gij zou ik den dood gevreesd hebben. Maar het pand onzer liefde dwingt ons te leven. Kom dan, giulio! laat ons vertrekken; alles is voor onze vlugt gereed.’ Giulio, geweldig ontroerd, laat zich door haar leiden. Nog eenige oogenblikken, en zij zijn voor altijd vereenigd. Maar eensklaps rukt hij zich uit de armen van theresa los. ‘Neen!’ roept hij uit, ‘nooit!’ en stoot haar een' dolk in het hart.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 590]
| |
Zij valt, en giulio is met haar bloed bedekt. Hij stond onbewegelijk, en wierp een' verwilderden blik op haar. De dag begon aan te brekem; de kloosterklok sloeg het uur des ochtendgebeds. Giulio nam het levenlooze ligchaam van haar, die hij zoo teeder bemind had, op, en wierp het in zee. Toen trad hij, buiten zichzelven, met verhaasten tred in de kerk. Zijn met bloed bevlekt kleed, de dolk, dien hij nog in de hand houdt, alles verraadt hem. Men greep hem, zonder dat hij eenigen wederstand bood, en giulio verdween voor altijd.Ga naar voetnoot(*) e.j. potgieter, Vert. Antwerpen.
Revue Britannique, Avril 1830. ‘Napoleon was een Verteller van den eersten rang; zijne Italiaansche verbeelding drukte een' eigenaardigen en opmerkelijken stempel op al zijne verhalen. Vóór dat zijne veroveringen in Italië hem vermaard gemaakt hadden, had hij reeds te Parijs, in de gezelschappen van Mad. talien, een' naam gemaakt door zijne bekwaamheid in het vertellen van spookhistoriëm, die altijd, naar de getuigenis van alle aanwezigen, een somber en sterk gekleurd karakter bezaten. - Ook denon had te dezen een zoo groot talent, dat napoleon niet zelden een' slecht' verteller in de rede viel, met te zeggen: ‘Denon! vertel gij ons dat.’ |
|