| |
| |
| |
Mengelwerk.
De Augsburgsche belijdenis.
Door J.H. Sonstral, Predikant aan de Helder.
De gedachtenis van gewigtige voorvallen door plegtige feesten te vereeuwigen, is zoo oud, als het menschdom voor indrukken der dankbaarheid vatbaar is. Zoo heeft nu ook de Luthersche kerk kortelings gedacht, met vreugde en dankbaarheid gedacht aan de overlevering der Augsburgsche Belijdenis. Die feestviering heeft bij niet weinigen gezegende indrukken achtergelaten, en bij niet minderen, zoo men vertrouwen mag, den verslaauwden godsdienstijver in nieuwen gloed ontstoken. Van weinig beteekenis is de bedenking, of het ophalen van de geschiedenis der Hervorming niet beleedigend zoude kunnen zijn voor andersdenkenden. Want waarom zou de nakomeling de daden van het voorgeslacht moeten vergeten? Waarom zwijgen van oorzaken, wier gevolgen nog dagelijks zigtbaar zijn? En, bovendien, zoo lang de kerk van Rome door allerlei middelen de grenzen der duisternis tracht uit te breiden, zoo lang het Protestantismus belaagd wordt, en de geest der verleiding onder deszelfs kweekelingen op verovering uitgaat, moet elke ongezochte gelegenheid welkom zijn, om onbeschroomd voor de waarheid uit te komen, en het der wereld te doen zien, langs welk een' weg wij tot onzen tegenwoordigen geluksstaat gekomen zijn; en het is vandaar, G.L., dat u dit geschrift aangeboden wordt, om uwe aandacht bij de Augsburgsche Belijdenis te bepalen. Wij zullen, I. u eerst op de omstandigheden opmerkzaam maken, welke hare overgave voorafgingen; II. vervolgens beknoptelijk de
| |
| |
geschiedenis van hare overlevering mededeelen; III. dan de noodzakelijkheid van haar bestaan aanwijzen, en IV. eindelijk u bij haren beslissenden invloed bepalen.
I. Het Christendom, met Goddelijke kracht uit Judea naar alle landen doorgedrongen, was in de vierde eeuw de Godsdienst der beschaafde wereld geworden; maar dewijl de Alleenheerscher der wereld, die tot hiertoe te Rome zijnen zetel gevestigd had, thans zijn Hof naar Konstantinopel had overgebragt, drongen zich de Bisschoppen van Rome van lieverlede in zijne plaats; en hunne aanmatigingen vonden een' welverwachten steun in het vooroordeel der meeste Europeërs, dat hij, die te Rome den meestertoon aansloeg, ook Heer der aarde zijn moest. Deze algemeene geestelijke heerschappij zou echter misschien nog geene zeer groote afbreuk aan het Christendom gedaan hebben, bijaldien niet onvermijdelijke omstandigheden deszelfs verbastering hadden in de hand gewerkt.
Reeds vroeg had men, bij de toebrenging van Joden en Heidenen, zoo wel uit inschikkelijkheid, als om den overgang gemakkelijker te maken, en ook omdat men er zelve behagen in schiep, hunne uitwendige plegtigheden overgenomen. Spoedig werden daarvan de treurige gevolgen bespeurd. De reine Godsdienst van den geest ontaardde ongemerkt in eene eerdienst der verbeelding, en de oorspronkelijke Evangeliedienaar werd misvormd in een' outerdienaar vol pracht en praal, die er meer werk van maakte, een schitterend Ceremoniemeester, dan een innemend Leeraar der waarheid te zijn. Nog stond echter de hoofdleer des Christendoms; maar de invallen der Barbaren uit het Noorden, hunne verwoestingen, en hunne vestiging op de puinhoopen der beschaving, bragten haar een' doodelijken slag toe. Want de Godsdienst der overwonnen volken aangenomen hebbende, hielden zij zich slechts aan den uitwendigen vorm, zonder dat zij iets van haren zuiveren geest begrepen; en daar de vorm aan het wezen niet voegde, ging het laatste voor het algemeen verloren.
| |
| |
Er bestond nu eene eerdienst, die, om hare algemeene donkerheid, den naam van Katholijk mogt dragen. Christelijk kon zij schier niet genoemd worden, omdat de geest, die haar bezielen moest, verstikt of verdrongen was. Het volbrengen van monnikenbevelen verving de eischen van het Evangelie; Bijbelgeleerdheid was geweken voor schoolsche spitsvindigheid. Ten bewijze, dat geene magtspreuken de zaak moeten voldingen, sta hier deze ééne, alles afdoende proef. Heresbach, een achtingwaardig Schrijver van de zestiende eeuw, verhaalt, dat een monnik zich aldus openbaar uitliet: ‘Men heeft eene nieuwe taal uitgevonden, welke men het Grieksch noemt; doch men moet zich voor dezelve wel wachten: want zij is de moeder van alle ketterijen. Ik zie in de handen van vele lieden een boek, in deze taal geschreven, dat zij het Nieuwe Testament noemen; doch welk boek vol is van onkruid en vergif. Wat het Hebreeuwsch betreft, het is zeker, dat allen, die het leeren, oogenblikkelijk Joden worden.’ Ziet daar de taal van de kampvechters der duisternis! Maar de manhad toch niet geheel ongelijk: want ware het Pausdom waarachtig, dan moest het Nieuwe Verbond van zelve niet deugen.
Het is echter eene uitgemaakte waarheid, dat het Katholicismus niet overal hetzelfde was. Er viel altoos, zoo als nog heden ten dage, een merkelijk onderscheid te bespeuren, dat in zekere verhouding stond tot het eigenaardig karakter der volken, en den trap der beschaving, dien zij bereikt hadden. Vandaar, dat Saksen de wieg der Hervorming kon worden, Italië de zetel des Pausdoms moest blijven.
De schatten uit het Oosten hadden te gelijk met deszelfs weelde de zeden der Romeinen bedorven, en eene verwijfdheid medegebragt, welke maar al te spoedig op de ruwe Noormannen overging, die zich van dien overvloed hadden meester gemaakt. Eeuwen lang vervolgens door vreemde overweldigers verdrukt, was de Italiaan loos en geveinsd geworden, en, omdat vreemdelingen op zijnen overvloed vlamden, haastte hij
| |
| |
zich in genot te verspillen, hetgeen hem toch niet vergund werd in vrede te bezitten. De overblijfselen der oudheid hadden een' betooverenden invloed op de stemming zijner ziel, welke zich, bij de bewustheid der tegenwoordige vernedering, in de schaduwen der voormalige grootheid vol zoete herinneringen verlustigde, en er den vroegeren luister terugdroomde. Ook zijne godsdienstoefeningen werden aan uitwendig genot dienstbaar gemaakt; zijne tempels waren zoo vele kunst- en beeldengalerijen, en men verdiepte zich zoo zeer in bewondering van dien heiligen stoet, welke in hemelschen luister de Godheid omringde, dat men eindelijk vergat tot Hem te naderen, wiens hand geen schilder malen, wiens grootheid geen dichter bezingen kan. Alzoo werd de Godsdienst van dit volk een spel van begoochelende verbeelding, gelijk hun kunstgevoel en doorgaande leefwijze tot het weelderige oversloegen. Doch wat anders kon er het gevolg van zijn, dan dat de man, die ernstig begon na te denken, een geheel stelsel verwierp, waarin hij niets dan menschenwerk zag, en, zonder gelegenheid tot betere overtuiging, het gansche Evangelie verzaakte? Juist daarom was eene Hervorming aldaar zedelijk onmogelijk, omdat de verlichte man geene Godsdienst meer bezat, en hij, die er prijs op stelde, het vuur van den hemel over elk zou geroepen hebben, die het waagde, de achtbaarheid zijner schitterende Heiligenbeelden aan te randen.
Geheel het tegenovergestelde was de geest en de stemming der Saksers. IJverig en werkzaam zonder overvloed, zochten zij meer voedsel voor het hart, dan betoovering voor de zinnen. Hunne Godsdienst bleef geestelijk, en niet dan met weêrzin beschouwden zij de heerschende verbastering. Het was dus de uiterlijke vorm alleen, die verandering behoefde, en vermits het wezen slechts overschaduwd was, zoo trad het in volle schoonheid voor den dag, toen juther licht in donkerheid bragt.
In het jaar 1517 trad hij in het strijdperk tegen den
| |
| |
Aflaathandel, welken de Aartsbisschop van Mentz van den Paus had gepacht, en door den beruchten tetzel in Saksen liet uitventen. Aflaten waren reeds vroeg in zwang, doch bepaalden zich tot kwijtschelding van zoodanige straffen, welke de tucht der kerk aan hare leden had opgelegd; maar sedert de twaalfde eeuw strekte de H. Vader ze uit tot straffen, welke den zondaar in de eeuwigheid verbeidden, en grondde zijne magt daartoe op deze sluitrede: ‘Dewijl een druppel bloed van christus genoeg is geweest, om de geheele wereld te verzoenen, en Hij desniettemin al zijn bloed vergoten heeft, zoo wordt al het overige, nog oneindig vermeerderd door de verdiensten van Heiligen en kloosters, als een bijzondere schat en voorraad van genoegdoening bewaard, waartoe de Paus, als Gods Stedehouder, den sleutel heeft, om ieder daarvan iets te kunnen mededeelen op afrekening zijner zonden.’ Dat zulk eene weldaad betaald moest worden, spreekt wel van zelve, en hij, die veelal uit onvermogen toch niet meer zondigen kon, was blijde, zijne vorige zonden, zonder eene lastige en pijnigende bekeering, voor een' matigen prijs te kunnen afdoen.
Nooit was echter de onbeschaamdheid zoo verre gedreven als ten tijde van luther, toen een tetzel openlijk in kerken en op markten bekend maakte: ‘Een iegelijk, die aflaatbrieven koopt, kan zijne ziel wegens hare zaligheid geruststellen. De zielen, die in het vagevuur zijn, en voor wier verlossing de aflaten gekocht worden, verlaten die plaats der smarten, en varen ten hemel, zoodra het geld in de kist klinkt. De kracht der aflaten is zoo groot, dat de gruwelijkste zonden, ja al was het, dat iemand, indien het mogelijk ware, de Moeder Gods verkracht had, daardoor kwijtgescholden en vergeven, en de misdadiger bevrijd zou worden van straf en schuld. Ziet de Hemelen geopend! Indien gij nu niet ingaat, wanneer zult gij dan ingaan? Voor twaalf stuivers kunt gij de ziel van uwen vader uit het vagevuur verlossen; en zoudt gij zoo
| |
| |
ondankbaar zijn, om uwe ouders niet aan de smarten te onttrekken, die zij lijden? Al hadt gij maar een' enkelen rok, zoo moest gij er u van ontdoen, en dien terstond verkoopen, om zulk een heil te erlangen.’
Zoodanig eene Godslastering beleedigde het zedelijk gevoel der ernstige Duitschers, en er was slechts een man noodig, die moeds genoeg bezat en krachts genoeg ontwikkelen kon, om Rome onder de oogen te zien, en niet te beven voor den banbliksem van den Vatikaanschen jupiter, ten einde den kreet der verontwaardiging algemeen te doen hooren. Die man was luther, gelijk zwingli het voor Zwitserland was, waar een samson de onbeschaamdheid zoo verre dreef, dat hij bij het storten der aflaatgelden het geluid der zielen nabootste, die uit het vagevuur ten hemel snelden!
Eerst verzette luther zich slechts tegen den Aflaat, trok vervolgens het Pauselijk gezag in twijfel, ging met moed en standvastigheid al verder, roeide schier alle misbruiken uit, en gaf aan de menschen het Evangelie als hun eigendom terug.
Deze Kerkhervorming had natuurlijk in den beginne de grootste bewegingen veroorzaakt. Twee partijen hadden zich tegenover elkander geplaatst, met genoegzame kracht om hare eischen te doen gelden en te handhaven. Aan het hoofd van de bestrijders der Hervorming had zich karel V uit louter staatkundige beginselen gesteld, omdat hij Spanje en de Italianen te ontzien had; en dit was het, wat doorgaans zijn gedrag bij den gang der twistende partijen bestuurde. Vandaar, dat het gestrenge vonnis, op den Rijksdag te Worms tegen luther en diens aanhang uitgesproken, door de ingewikkelde omstandigheden, waarin deze Monarch gedurende zijne oorlogen verkeerde, merkelijk verzacht, of, zoo men liever wil, niet geteld werd; ja zelfs, dat men op den Rijksdag te Spiers een besluit nam, waarbij elke Vorst in zijne Staten de vrijheid verkreeg, om, tot dat eene algemeene Kerkvergadering zou beschreven zijn, de zaken van de Godsdienst zoo te schikken, als een ieder oorbaar en verantwoordelijk achtte.
| |
| |
Niets kon de Hervorming meer begunstigen, dan dit besluit; want de meeste Vorsten, die de gevoelens van luther omhelsd hadden, vergenoegden zich niet alleen met een' nieuwen vorm van Godsdienstoefening in te voeren, maar schaften alle plegtigheden der Roomsche kerk af. Een groot gedeelte van Duitschland verkeerde in volslagen opstand tegen den Paus, en zelfs daar, waar men hem nog hulde bewees, werd de ondermijning van zijn gezag niet van harte tegengewerkt, zoodat de afval algemeen dreigde te worden. Hoe veel genoegen de Keizer in de vernedering van den Paus vond, zoolang hij met hem in openbaren oorlog was, in welken hij Rome liet plunderen en den Paus zelven gevangen nemen, werd hij evenwel niet weinig beducht, dat deze onlusten zijn Keizerlijk gezag mogten benadeelen, hetgeen hij meende te zullen verhoeden, door het besluit van den Rijksdag te Spiers in den jare 1529 allen op te dringen, volgens hetwelk hij ten minste de Hervorming hoopte krachteloos te maken.
Veel bekwaamheid en geen minder overleg werd hier vereischt; want geweldig was de beweging, die de gemoederen reeds twaalf jaren in den stroom der godsdienstige onlusten voorstuwde. Door den glans der nieuwheid bekoord, waren zij met verhoogde geestdrift voortgegaan, en hadden niet alleen bijval, maar ook luide toejuiching verworven. Het eerste zoet der vrijheid smakende, hadden zij een' onuitroeibaren haat tegen de bitterheid der oude slavernij opgevat, en bestreden zij heftig het oude stelsel, terwijl zij met te meerder vuur het nieuwe aankleefden. Luther zelf, die zich noch door gevaar liet afschrikken, noch door voorspoed in slaap wiegen, bleef even wakker staan op zijnen post, als hij denzelven onverschrokken betreden had. Zijne leerlingen en vrienden, waarvan sommigen hem in ijver op zijde streefden, anderen in geleerdheid overtroffen, waren niet minder geschikt den kamp met roem door te zetten. Vandaar, dat de Rijksvergadering geen' stouter stap durfde doen, dan ieder te gelasten, verder geene
| |
| |
nieuwigheden in te voeren, en bij de oude gebruiken te blijven, tot dat eene algemeene Kerkvergadering hierin zoude voorzien hebben.
De bestrijders van Rome hielden dit besluit voor even onwettig als onregtvaardig; daarom leverden eenige Vorsten en veertien Keizerlijke Vrijsteden, der Hervorming toegedaan, een plegtig Protest tegen dit besluit in, uit welken hoofde zij vervolgens Protestanten genoemd werden, welke naam ook in het vervolg aan allen gegeven is, die Romes kluisters hebben afgeschud.
De Keizer was ondertusschen met den Paus verzoend, en met hem in onderhandeling getreden, om zoo spoedig mogelijk eene algemeene Kerkvergadering te beleggen; maar de ongepaste, doch wel verwachte tegenkanting van den Paus, die voor het verlies zijner magt vreesde, omdat dezelve geheel onregtvaardig verkregen was, en daarom van den Keizer begeerde, dat hij met het staal beslissen zou, waar de invloed der overtuiging te kort schoot, noopte hem, nogmaals eenen Rijksdag te beschrijven, ten einde aan de godsdienstige geschillen een perk te zetten. Tot hiertoe was het moeijelijk geweest, den juisten staat van de punten in geschil op te geven, en kon er derhalve aan geene stellige beslissing gedacht worden. Vandaar, dat op denzelven elks gevoelen zou moeten ontwikkeld en behandeld worden.
Ziet daar de omstandigheden, welke tot de overlevering der Augsburgsche Belijdenis aanleiding gaven!
II. Op den 21 Januarij 1530 schreef de Keizer te Bologna, in Italië, den Rijksdag te Augsburg tegen den 8 April uit, die door de vertraagde komst des Keizers eerst den 20 Junij geopend werd. Zacht was de toon, waarin de beschrijving gesteld was, die onder anderen behelsde, ‘dat de Keizer voornemens was, de tweedragt, over het heilig geloof ontstaan, te vereffenen, het gebeurde aan christus, onzen Zaligmaker, over te laten, en alle vlijt aan te wenden, om alwat van beide zijden niet goed verklaard en gehandeld was, af te doen, opdat, gelijk wij allen leden van
| |
| |
éénen christus zijn, en onder zijne banier strijden moeten, alzoo ook alles in eene gemeenschappelijke kerk en eenheid leven, en de ware vrede onderhouden worden mogt; dat tot dit einde elke partij zich gereed moest maken, om een opstel van hare leer in het Latijn en Duitsch te vervaardigen, opdat de Keizer en de Rijksdag dezelve konden leeren kennen.’ De Keurvorst van Saksen, om zijnen onbezweken godsdienstijver de Standvastige genoemd, zond zijnen Godgeleerden een bevel, om zoodanig opstel te vervaardigen, waaruit men de zuiverheid der Evangelische kerk zou kunnen erkennen. Overeenkomstig dezen last droeg luther aan hem te Coburg zeventien Artikelen op, welke hij reeds vroeger op eene vorstelijke vergadering te Schwabach gebruikt had.
Terwijl de toebereidselen tot het vertrek gemaakt werden, sprak de Keurvorst tot de aanwezige Godgeleerden: ‘Gij ziet, lieve Heeren! hoe ver het met de zaak van de Godsdienst gekomen is. Zoo gij u nu in staat rekent, om alle punten wel en goed te verantwoorden, dan is het goed. Zoo niet, ziet dan toe, dat gij ons land geen gevaar berokkent!’ Toen zij daarop geantwoord hadden, dat zij niet gaarne wilden, dat de Keurvorst om hunnenwil in gevaar kwame, en verzochten, zoo hij niet met hen wilde gaan, of hunne partij trekken, hun te veroorloven, voor den Keizer rekenschap van hun geloof af te leggen, riep de vrome Vorst met warme godsvrucht uit: ‘God beware mij hiervoor, dat ik uit uw midden zou uitgesloten zijn! Ik wil met u mijnen Heer christus belijden.’
Vóór dat hij Torgau verliet, predikte luther over de woorden van jezus, Matth. X:32. 33. Hij wist het, de groote man, door de bewustheid van de deugdelijkheid zijner zaak, door zijn onwankelbaar vertrouwen op God, dat hem zoo dikwerf zingen deed: een vaste burg is onze God, dat zijne nazaten nog eeuwen na hem God zouden danken, dat hij zoo moedig en
| |
| |
getrouw christus voor de menschen beleden had. Op den 2 Mei kwam de grootmoedige belijder met zijn doorluchtig gevolg, benevens melanchton en justus jonas, te Augsburg aan, tot groote verwondering van allen, die zoo veel vasten moed bij hem niet verwacht hadden, en liet, even als de overige Evangelische Vorsten, zijne Predikanten dadelijk prediken, in weerwil der belemmeringen, hun van vele zijden in den weg gesteld.
De Vorsten en Stenden, bijeengekomen zijnde, begrepen, dat de reeds genoemde zeventien Artikelen niet voldoende waren, en besloten eenparig, melanchton uit te noodigen, dezelve tot een volledig zamenstel uit te breiden. Melanchton, die onder alle Hervormers de grootste geleerde, de vredelievendste en zachtzinnigste was; melanchton, die nooit zijnen stijl vergiftigde met het bittere van godgeleerde twisten, voerde dezen last uit, zoo als men het van een' zoo edelen man verwachten kon, en zag zijn werk door luther, dien de Keurvorst te Coburg gelaten had, om den Keizer geen aanstoot te geven, met goedkeuring en bewondering bekroond, waarop zijn opstel door de aanwezige Vorsten en Afgevaardigden der Keizerlijke Vrijsteden onderteekend werd.
Op den avond van den 15 Junij hield de Keizer zijnen prachtigen intogt te Augsburg. Hij werd door alle Vorsten en Prelaten ingehaald en verwelkomd, en nam zijnen intrek in het Bisschoppelijk paleis. Het eerste, wat hij verrigtte, en waaruit genoegzaam bleek, wat de Evangelischen uit zijne zachtmoedige beschrijving te wachten hadden, (helaas! de brave en onbekrompen gattinara was te vroeg gestorven) was, dat hij het prediken verbood, en hun gelastte, de Processie op den Sakramentsdag in persoon bij te wonen. Het eerste stond men na eenigen tegenstand toe, hetgeen luther zelf aangeraden had, vermits zij zich niet op eigen grondgebied bevonden, en omdat aan hunne partij hetzelfde ontzegd werd, waarover de Keurvorst zich in dezer voege
| |
| |
tot luther uitliet: ‘Zoo moet onze Heere God op dezen Rijksdag zwijgen!’ Maar tot het andere waren zij noch door vleijerij, noch door bedreigingen te bewegen Bij hunne verantwoording ontgloeide de spreker, georg van brandenburg, dermate, dat hij, de hand aan zijnen hals leggende, uitriep: ‘Eer ik mijnen God en het Evangelie zou verloochenen, wil ik liever voor u nederknielen, en mij het hoofd laten afslaan!’ Waarop de Keizer vertrouwelijk antwoordde: ‘Lieve Vorst! geen hoofd af; zoo is het niet gemeend.’
Op den 20 Junij namen de handelingen een begin. De Paltsgraaf frederik opende den Rijksdag, en las de punten van beschrijving voor, waarin onder anderen wederom geëischt werd, dat de Stenden hunne godsdienstige gevoelens in het Latijn en Duitsch zouden overhandigen. Nog denzelfden dag liet de Keurvorst zijne Geleerden bij zich ontbieden, en wekte hen op tot standvastigheid, om noch door vrees, noch door bedreigingen een haarbreed van den weg te wijken, dien zij tot hiertoe zonder smet of blaam betreden hadden. Nu maakte men zich gereed, de Geloofsbelijdenis voor te lezen, waartoe de 24 Junij bepaald was. Hoezeer men vooraf het oordeel der Regters, die tevens partij waren, gemakkelijk gissen kon, begreep men echter teregt, dat de waarheid wel te veroordeelen, maar niet te vernietigen is, en dat hun geloofsregel, ter algemeene kennisse gekomen, ongetwijfeld nog duizenden den blinddoek van de oogen zou rukken. Hetzelfde vreesde partij, en meende daarom den indruk te moeten verhoeden, welken eene openbare voorlezing konde te weeg brengen. Vandaar, dat men den tijd met zoo veel andere dingen doorbragt, dat men eindelijk, onder voorwendsel, dat het reeds te laat was, de voorlezing weigerde, en beval, de belijdenis schriftelijk te overhandigen. De Evangelische Vorsten, hierop gewapend, verzetteden zich hiertegen, en bragten den Keizer de grove lasteringen onder het oog, waarmede zij wisten, dat hunne vijanden hen be- | |
| |
klad hadden, en welke zij door eene openbare voorlezing in staat waren op eene voldoende wijze te logenstraffen. Hoezeer de Keizer zijn besluit liet herhalen, drongen zij telkenmale op hunne billijke vordering aan, en deden dit met al dien ijver en die vastheid, welke menschen bezielen kan die voor de zaak van hun hart, ja voor de gewetensvrijheid van millioenen in de bresse staan. Voor zoo veel zedelijke kracht was de man niet bestand, die over magtige vijanden op het oorlogsveld
getriomfeerd had. Hij willigde het verzoek in, en bepaalde, dat op den volgenden dag de Belijdenis der Evangelischen zou voorgelezen worden.
De belangrijke dag was daar. Des namiddags te drie ure gingen de Keurvorsten en Stenden des Rijks naar het Bisschoppelijk paleis, waar de Keizer zijn verblijf hield. De twee Keursaksische Kanseliers, Doctor brück en Doctor bayer, traden in het midden der zaal, de een het Latijnsch, de ander het Duitsch exemplaar in de hand houdende. De Keizer begeerde, dat het Latijnsche zou voorgelezen worden; maar de Keurvorst van Saksen zeide, dat men op Duitschen bodem was, en dat hij dus hoopte, dat zijne Majesteit veroorloven zoude, de Duitsche taal te gebruiken, hetgeen mede ingewilligd werd. Doctor bayer las nu de Belijdenis zoo luide en duidelijk voor, dat men zelfs op het plein van het slot, waar eene talrijke menigte zamengevloeid was, alle woorden verstaan kon. Groot was de indruk bij alle aanwezigen, die niet begrijpen konden, zulk een gezond en zuiver zamenstel van menschen te hooren, van welke men de ongerijmdste dwalingen verspreid had. De Bisschop van Augsburg beleed, dat hij niets dan waarheid gehoord had. De Hertog van Beijeren vroeg den welbekenden kampvechter van Leipzig, Doctor eck, hoe hij deze Belijdenis wederleggen zou? ‘Met de Kerkvaders,’ antwoordde deze, ‘neem ik het aan, maar niet met de H. Schrift.’ Waarop de Hertog hem zedig toevoegde: ‘Zoo hoor ik het dan, dat de Lutherschen in de Schrift zitten, gelijk wij daarnaast!’
| |
| |
Niet minder karakteristiek was het oordeel van den Saltsburgschen Kardinaal: ‘dat de eischen der Protestanten niet kwaad en geenszins onbillijk waren; maar dat het niet te verdragen was, dat zoo veel hervorming van een' armzaligen Monnik zou moeten uitgaan!’
Niets haalde echter bij de zedelijke kracht, welke nu de Hervorming zelve gewonnen had. Thans was er een band gevlochten, die allen tot een gemeenschappelijk geloof verbond. Niet slechts een enkele Monnik, maar aanzienlijke Vorsten en Staten waren opgetreden, en hadden de beginselen der Hervorming - wat zeg ik? de gezuiverde leer van het Evangelie grootmoedig beleden en voor de wereld geregtvaardigd. Binnen weinig weken werd deze Belijdenis in geheel Europa gelezen, bewonderd, en door niet weinigen aangenomen. 't Is waar, de Keizer liet eene wederlegging beproeven; maar derzelver nietigheid werd door melanchton in zijne bekende Apologie in het helderst licht gesteld. Het is misschien te bejammeren, dat zijne vredelievende pogingen tot hereeniging vruchteloos afliepen; zij doen intusschen zijn echt Christelijk hart eer aan, en het kon alleen de vrees zijn, dat hij in de strikken zijner vijanden verward mogt raken, welke hem zelfs van zijne vrienden daarover onaangenaamheid berokkende. Genoeg, de vergadering liep af, zonder dat de Keizer zijn doel bereikte; en, hoezeer hij met dreigende besluiten den Rijksdag sloot, de Evangelischen waren er evenmin verwonderd over, als zij er door vervaard werden, want zij wisten, dat jezus hen voor den Vader belijden zou, omdat zij Hem voor de menschen beleden hadden.
Ziet daar de geschiedenis van de overlevering der Augsburgsche Belijdenis, welke den eerbied van drie eeuwen heeft ingeoogst, en ongetwijfeld meerdere eeuwkransen erlangen zal, als eene geloofsleuze van een verlicht godsdienstig Genootschap! Maar hier doet zich de gewigtige vraag op: was haar bestaan wel noodzakelijk? Deze vraag verdient antwoord, en wij zullen het trachten te geven.
| |
| |
III. Het bestaan der Augsburgsche Belijdenis was noodzakelijk, zoo wel wat het wezen der zaak aangaat, als de tijden, welke haar uitlokten.
Dewijl de geestelijke wereld op de stoffelijke hare werking oefent, zoo moet er noodwendig een punt van aanraking, en van vereeniging voor beide opgegeven worden. Er moet een vorm, een ligchaam zijn, waarin de geest huisvesten kan, om de zinnen der menschen behoorlijk aan te doen. Wat zou toch onze geest op deze aarde vermogen, zonder een bewerktuigd ligchaam? Welk eenen gang zouden wij, zonder het spraakvermogen, aan onze gedachten geven? De grootste wijsgeer zou voor de zamenleving hetzelfde wezen, als de wilde uit de Poollanden, indien zijne uitmuntende ontdekkingen, indien al de vruchten van zijnen navorschenden geest niet binnen den vorm van vierentwintig klanken konden begrepen worden. Zoo heeft ook de Godsdienst, welke uit haren aard louter zedelijk of geestelijk is, een ligchaam, een' uitwendigen vorm noodig, om onder de menschen te bestaan en te werken. Haar innerlijk wezen blijft eeuwig onveranderlijk en is niet vatbaar voor verminking; maar haar werkkring naar buiten wordt uitgebreider of enger, nuttig of schadelijk, naar mate de gegeven vorm haar voegt of misstaat. Wordt het ligchaam gekrenkt, verkrijgen de werktuigen eene verkeerde rigting, dan trekt zich de geest terug, en men kan de gevolgen berekenen. Maar wordt de mensch dit gewaar, en tast hij, naar het wezen zoekende, het uitwendige met eene vaste hand aan, dan herneemt de geest van lieverlede zijne verlamde veerkracht, en de Hervorming is daar. Daar evenwel de geest op zichzelf niet bestaan kan, zoo ontstaat er dadelijk weder behoefte, om een' nieuwen vorm te gieten, een nieuw ligchaam te scheppen, of, met andere woorden, om het geestelijke op nieuw met het stoffelijke te verbinden. Zoo was het ook voor de Hervormers, toen zij het Christendom van Romes outerpraal ontdaan en tot den Bijbel teruggebragt hadden, eene wezenlijke behoefte, om uit den Bijbel een bepaald zamen- | |
| |
stel op te maken, waarin het Christelijk leerbegrip kon worden besloten.
Vordert dus het wezen der zaak eene uiterlijke Belijdenis, niet minder maakte dit de tijden noodzakelijk, welke de Augsburgsche te voorschijn riepen. Het is zoo, men heeft haar beschouwd als een' onverbreekbaren scheidsmuur tusschen de Evangelische kerk en die, van welke zij is uitgegaan. Men heeft beweerd, dat zonder de onderneming van luther, de kerk even zoo, en nog veel meer en veel beter, in zichzelve van lieverlede en zonder scheuring hervormd zoude zijn geworden. Bedriegelijke hoop, waarmede zich ook de Hervormers vleiden, gelijk de voorrede van de Augsburgsche Belijdenis nog overvloedig bewijzen kan, toen zij zich steeds op eene algemeene Kerkvergadering beriepen, om de hooggerezen geschillen te beslechten; maar waardoor zij zich echter niet in slaap lieten wiegen, toen zij zagen, dat de Paus alle welgemeende pogingen wist te ontduiken.
Wij hebben de ondervinding van drie eeuwen voor ons. De Roomsche kerk heeft de Protestantsche nevens zich, en moest dus uit naijver, ja al ware het alleen om de beschuldiging van hare partij te vernietigen, naar verbetering uitzien. In het zedelijke der Geestelijkheid is dezelve ook niet geheel achtergebleven. Geene booswichten, die met de zegenspreuk: Ga heen in vrede! vergif uitdeelden, hebben meer de driedubbele kroon gedragen. Christendeugd is weder het hoofdkarakter van velen harer Priesteren geworden. Maar de onbekrompen geest der liefde, welke het Evangelie bezielt, is tot heden vreemd aan Rome gebleven.
Zoolang de geest des Pausdoms met dien van het Evangelie in tweestrijd is, blijft eene hervorming in de Roomsche kerk onmogelijk. Ik bid u, Lezer! wijs mij, zoo gij kunt, een punt van vereeniging aan! Het Evangelie zegt: God wil, dat alle menschen behouden worden. De Paus verkiest, dat alleen de Roomschgezinde zalig zij. Het Evangelie gebiedt stellig, alle men- | |
| |
schen, zelfs onze vijanden lief te hebben. De Paus daarentegen verdoemt allen, die hem niet eerbiedigen. Immers nog op elken Donderdag vóór Paschen vervloekt hij alle andersdenkenden met deze woorden: ‘Wij verbannen en vervloeken, van wege den almagtigen God, Vader, Zoon en H. Geest, en van wege ons, alle ketters en hen, die de veroordeelde, goddelooze en verfoeijelijke ketterij van m. luther volgen, benevens allen, die dezelve begunstigen en aannemen!’
Het Pausdom is verketterend, omdat het onverdraagzaam is, en er is aan geene verandering te denken, zoolang die geest op den troon zit. Zelfs geen Paus is tot eene hervorming in staat. Waarom anders is de brave innocentius XI in alle zijne ondernemingen tot het welzijn der kerk zoo deerlijk teleurgesteld geworden? De Pausen zijn wel voorzigtiger geworden; maar zij zagen hunne magt ook op hare grondvesten geschokt, en verloren niet gaarne alles. Zij hebben aan de eischen der Vorsten bij onderscheidene gelegenheden toegegeven; maar gij dwaalt, als ge u verbeeldt, dat dit uit opregten wil geschied is; het was omdat zij de vroegere kracht misten, om hunne oppermagt te doen gelden. Meer dan eens hebben weldenkenden eene proef genomen, om de afgescheurde kerken te hereenigen; maar de edelste pogingen zijn op Romes heerschzucht en Priesterheerschappij afgesprongen. Wat men ook zegge, en welke uitzonderingen er te maken zijn, dit is het middelpunt der Roomsche kerk. Men neme dit weg, en de ijver voor de zaak des Gekruisten is bij haar verdwenen. Om dat geweld onafgebroken met jeugdige kracht te doen bloeijen, ontziet men geene middelen. Waarom anders heeft priesterlijke staatkunde heden ten dage in ons Vaderland zich met zoogenaamde Liberalen vereenigd, die zich evenmin, althans voor een groot gedeelte, aan Godsdienst laten gelegen liggen, als zij de regten van den besten der Vorsten eerbiedigen, zoo het niet is, om hun gezag algemeener te vestigen, en de gevreesde verlichting van de Godsdienst der waarachtige vrijheid te weren?
| |
| |
Van allen grond is dus het verwijt ontbloot, dat de hervorming buiten de kerk te voorbarig geweest is. Men onderzoeke, of in landen, waar aan het Protestantismus de toegang geweigerd is, het wezen van de Godsdienst sedert de 15de of 16de eeuw verbeterd is, en het besluit zal bedroevend uitvallen. Men wage vrij eene proeve van inwendige herstelling aan het geestelijk Hof van dat volk, hetwelk, bij den dood van den vromen, maar eenvoudigen adriaan, deszelfs geneesheer, als den verlosser des vaderlands, met bloemkransen begroette; maar men spiegele zich tevens aan het lot van den verlichten Keizer jozef, of aan den dood van ganganelli, en blijve liever geduldig en gedwee in duisternis omtasten, zich troostende met betoovering der zinnen, al blijft het hart onbevredigd en koud als ijs. Er bestond geene mogelijkheid, om deze kerk zonder scheuring te hervormen, daar het Hof van Rome allen, die van verbetering durfden spreken, als ketters ten brandstapel heensleurde, en den regel aangenomen had, dat het dooden van ketters billijk en regtvaardig was, en het voor 't overige weinig ter zake deed, tot welk eene doodstraf men hen verwees, omdat er altijd voor de belangen der kerke gezorgd werd door hen te vernietigen.
Ik bid u, G.L.! mogten dan zij, wier hart walgde van den ijdelen wierookdamp, aan vergode beelden toegezwaaid, wier oogen zich openden voor het hemelsch Evangelielicht, dat de eerste Christenen weldadig beschenen had, die verkwikking niet buiten de kerk genieten, welke hun binnen dezelve geweigerd werd? Ik meen u te mogen vragen: wat verstaat gij wel door het woord kerk? Leest gij ergens in de Schrift, dat er alleen binnen zekere tempelgewelven of vergaderingen heil en zaligheid te vinden is? De Hervormers sloegen het onfeilbaar Bijbelboek open, zochten er naar, doch vonden het niet; maar dit vonden zij: waar twee of drie vergaderd zijn in mijnen naam, ben ik in hun midden; en: geen' anderen grond kan iemand leggen, dan die er gelegd is door jezus christus. Nu wist men van zelve, waar
| |
| |
de kerk was, en het Protestantismus plaatste zich, zonder behoefte aan Romes Stedehouderlijke goedkeuring, op den rotssteen, dien christus zelf petrus had aangewezen, als tegen de magt der Helle bestand. Maar evenmin als het te verwonderen is, dat zij op deze rots besprongen werden, even zeer waren zij ook verpligt, een' vasten regel hunner belijdenis op te maken, om der wereld te doen zien, wat zij geloofden, en den laster te doen verstommen, welke den eenvoudigen poogde diets te maken, dat Protestantismus en Godverzaking hetzelfde waren. Het moet echter nog bewezen worden, dat de Augsburgsche Belijdenis bestemd was, om tot een' genootschappelijken of kerkelijken scheidsmuur te dienen. Zij bood veeleer het geneesmiddel aan, om de geslagen wond te heelen, en wees, door den staat des geschils juist en bondig op te geven, den weg tot vereeniging aan. Maar, helaas! zij, die zich het regt aanmatigden van haar te veroordeelen, wilden haar niet hooren; gelijk men ook niet besluiten kon, het eenig geldend Bijbelwoord boven winstgevende fabelen te stellen. Doch geen wonder! alleen de mensch, die uit de waarheid is, hoort hare stem.
Hebben wij dan nu betoogd, dat de gang der zaken bij de Hervorming het bestaan der Augsburgsche Belijdenis noodzakelijk maakte, wij moeten ons nog bepalen bij den beslissenden invloed, welken zij sedert geoefend heeft.
IV. Indien het waar is, dat elk zamenstel, hetwelk de grondbeginselen van het Evangelie juist, eenvoudig en duidelijk ontwikkelt, als eene bijdrage tot godsdienstige verlichting en hartveredelende beschaving mag beschouwd worden, dan zal niemand der Augsburgsche Belijdenis deze waarde ontzeggen. Wij zouden derhalve slechts op haren inhoud behoeven te letten, om over haren beslissenden invloed op de zaak des Christendoms reeds van voren een gunstig oordeel te vellen. Inderdaad, hare werking en invloed is ook hoogstbelangrijk geweest. Zij is de leuze van het Protestantismus geworden. Zij heeft
| |
| |
in den huiselijken kring het onderzoek van bijbelsche waarheden gemakkelijk gemaakt, en den eenvoudigen in een kort overzigt een algemeen denkbeeld van de leer der Christelijke kerk gegeven. Wij durven staande houden, dat er nooit, althans in dergelijke omstandigheden, een zamenstel zoo beknopt en tevens alomvattend konde geboren worden, dat de waarheid zoo rein en klaar uit den Bijbel kan ten voorschijn roepen, als in deze Belijdenis geschied is. En geen wonder! Een man als luther, wiens Bijbelvertaling zelfs door zijne vijanden als een meesterstuk van kennis, vernuft en smaak bewonderd is, moest wel in den Bijbel op zijn eigen grondgebied wezen. Hem kon het geene moeite kosten, er een kortbegrip uit te trekken, en de grenzen af te bakenen, waar menschelijk gezag zich begon te laten gelden; terwijl de zachtmoedige melanchton op zijne beurt er voor berekend was, dat zamenstel in een bevallig en beminnelijk gewaad te dossen. Het is wel te beklagen, dat eene ongelukkige verwijdering tusschen de Hervormers aan eene Zwitsersche en Nederlandsche Belijdenis nevens de Augsburgsche het aanzijn gaf; maar alle waren toch zusters, van ééne moeder afkomstig, en droegen de trekken van deze gelijke afkomst onmiskenbaar op het gelaat; terwijl in Duitschland de Hervormde kerk, even als de Luthersche, de Belijdenis van Augsburg volgt, slechts met verandering of, zoo gij liever wilt, verzachting van het artikel over de leer des Avondmaals, zoo als melanchton de Belijdenis in 1540 uitgegeven had; om welke reden de Luthersche kerk, de oorspronkelijk overgeleverde volgende, aan haar hoofd nog heden plaatst: de onveranderde Augsburgsche Belijdenis.
Men heeft, om haren weldadigen invloed weg te redeneren, ons tegengeworpen, dat haar bestaan, dat zelfs de geheele Hervorming der verlichting eer schadelijk dan voordeelig geweest is, omdat de aandacht der geleerde wereld langer dan eene eeuw met het betwisten en verdedigen van nietige Formulieren werd bezig gehouden, hetgeen, welverre van met Christelijke liefde, met alle
| |
| |
bitterheid en godsdiensthaat geschiedde. Dit verwijt past men vooral op luther toe, die in hevigheid voorzeker aan niemand toegaf. Doch men vergete niet, de barbaarschheid dier tijden in aanmerking te nemen, waarin men gewoon was elkander de vinnigste taal toe te duwen, terwijl men thans voor eene zijdelingsche bedenking reeds nederig verschooning vraagt. Maar wat vervoerde den grooten man tot zoodanige harde uitdrukkingen? Waren het niet de buitensporigste lasteringen, die hij te verduren had; de beleedigende schotschriften, die van alle kanten, als 't ware, op hem regenden? Een weinig minder vurig, wat meer zachtzinnig, en hij had, gelijk zoo vele anderen, verzwegen, wat hij gezien had; maar dan ware er ook geene Hervorming tot stand gekomen. Hadden zijne vijanden hunnen wensch vervuld gekregen, zij zouden hem, als hus, aan de vlammen hebben opgeofferd. Dit wist hij, en zijne wraak was spot, doch nimmer een brandstapel. Of is het dan in 't geheel niet te verontschuldigen, als gij hen alleen met schimpwoorden bestrijdt, die tegen u met vuur en staal te velde trekken, en zelfs uwe ziel, waarover gelukkig de goede God alleen beschikken kan, met ingebeelde magt tot eeuwige rampzaligheid verdoemen? Luther moge hevig in zijne taal geweest, zij ging niet buiten de palen der menschelijkheid, gelijk die zijner partij. Men ergere zich er aan, maar hoore tevens de malsche vervloeking van Paus clemens VI, die, in zijne Bul tegen Keizer lodewijk van beijeren, in 1346 zich aldus uitliet: ‘Dat God hem bezoeke met krankzinnigheid en woede! dat de Hemel hem treffe met zijnen bliksem! dat de toorn van God en die van st. petrus en paulus over hem kome in deze en in de andere wereld! dat het gansch heelal tegen hem opsta! dat de aarde hem verslinde! dat zijn naam in het eerste geslacht verga en zijne gedachtenis verdwijne! dat zijne
kinderen verpletterd worden voor de oogen van hunnen vader!’ Dit moge eene proef heeten van Pauselijke zachtmoedigheid!
| |
| |
Het is te bejammeren, dat de toorts der tweedragt tusschen de Hervormers zelve en hunne leerlingen niet minder hevig ontbrandde; dat niet weinigen hunnen tijd verbeuzelden met te strijden over de doode letter van menschelijke bepalingen. Dit heeft de nuttige strekking der Hervorming wel voor eenen korten tijd kunnen belemmeren, maar haren zegen niet wegnemen, zoo min als de voordeelen van koophandel en zeevaart vernietigd worden, hoezeer er rijkbeladen schepen door het geweld der stormen in de golven vergaan.
Verre is het van een' gewaagden stap, als wij vrijmoedig beweren, dat deze twisten rijkelijk hebben bijgedragen, om onder de Protestanten uitgebreider Godsdienstkennis en warmer aankleving aan het Christendom te bevorderen. Het is in allen gevalle beter nog, te verschillen in de wijze, waarop men God behoort te dienen, en elk leerbegrip aangaande het Hoogste Wezen aan den strengsten toets te onderwerpen, dan onverschillig te zijn, wat men gelooft, en even gereed te zijn om alles aan te nemen als om alles te verwerpen. De Protestanten hebben wel in het doolhof van haarkloverijen omgedwaald, maar zij zijn ook aan den uitgang en verder op het gebied van verlichting en beschaving gekomen; terwijl een groot gedeelte van partij nog sluimert in den nacht der onkunde, en niet ontwaakt, dan om hare zustergenootschappen hinderlagen te leggen. Valsch intusschen is de gevolgtrekking, dat deze twisten tot het wezen der Hervorming, of tot het bestaan van hare Belijdenis behoorden. Men wijte het alleen aan den ongelukkigen geest des tijds, zonder welken de Hervorming overbodig zoude geweest zijn. Schoolsche spitsvindigheid en het behandelen van beuzelingen gaven den geleerden bezigheid; hoe konden dan de Hervormers dien geest op eens afleggen en uitroeijen, daar overal een geleidelijke overgang gevorderd wordt? Niet dus, omdat zij de beginselen der Hervorming waren toegedaan, waren de nieuwe Leeraars spitsvindig en twistgierig, maar dewijl zij Pausgezind geweest waren, en bij voortduring
| |
| |
met Pausgezinden zich op het kampveld moesten meten. Hunne nazaten namen die kwaal als een natuurlijk erfgoed over; en het was alleen de voortgang van den geest der Hervorming, welke dit gebrek meer en meer wegnam, en verdraagzaamheid en liefde in de gemoederen der Christenen bragt. Reeds sedert de eerste eeuwen was de Christelijke kerk door godgeleerde geschillen verontrust, welke de partijen niet zelden tegen elkander in woede deden ontsteken; hoe ware het dus mogelijk, dat de herstelling van verjaarde en aangebeden misbruiken stand kon grijpen, zonder dat men gelijke uitersten van menschelijke driften te vreezen had, welke, bij het goede, dat men beoogde, hun eigen nadeel medebragten? Zult gij uw huis door de vlammen laten verteren, omdat het water, met geweld ingespoten, eenig huisraad bederven zou? Gij verheugt u veeleer over het redmiddel, dat het geheel behoudt, hoezeer het een en ander er door beschadigd worde, dat toch door het behoud van het voornaamste spoedig te herstellen is. Het zal overbodig zijn, de kracht der toepassing op onze zaak hierbij te voegen.
Maar is de Augsburgsche Belijdenis niet in de plaats gekomen van andere bepalingen, die men veroordeelde om derzelver verbindend gezag? Heeft men dus niet oude kluisters afgeworpen, om nieuwe te gaan dragen? - Het is niet te ontkennen, hier en daar is men aan het zuiver beginsel der Hervorming ontrouw geworden, en heeft men eene kerkelijke belijdenis met het woord van God schier gelijkgesteld; doch nergens is het zoo verre gekomen, dat men er de voorkeur aan gegeven heeft: want het Protestantismus kan slechts ééne kenbron opgeven, aan ééne wet onderwerping vorderen; beide zijn het Evangelie. De belijders van Augsburg gaven immers geen voorschrift, wat hunne nakomelingen zouden te gelooven hebben, maar een kortbegrip van hetgeen zij voor waarheid hielden; en het is alleen deszelfs bijbelmatige inhoud, welke het nageslacht beweegt, die belijdenis als een edel erfgoed te waarderen en te behouden. De Protestantsche kerk dwingt niemand te gelooven, hetgeen hare belijders voor waarheid hielden; waagt zich even- | |
| |
min aan eenen banvloek tegen andersdenkenden; maar, tot nog toe overtuigd, dat hare Belijdenis, althans wat den grond der zake betreft, op Gods woord rust, houdt zij haar in de hand, als eene eerwaardige leuze, en beveelt elk haar aan, die tot hare gemeenschap toetreedt.
Zoo kan het niet anders, of zij moet aan de belangen des Christendoms voordeelig zijn, gelijk de ondervinding bewezen heeft; en zoo lang zij in staat zal zijn, hare waarde als echt Evangelisch te handhaven, mag zij op aller eerbied aanspraak maken, die waarheid en godzaligheid liefhebben. Die eerbied is het, welke de harten van duizenden gestemd heeft tot blijde dankbaarheid aan den God van licht en waarheid. Ons dankgevoel moge zich uitstorten in het loflied, dat de verdienstelijke withuys zijnen geloofsgenooten op den plegtigen feestdag heeft doen zingen:
Triomf, wij juichen in ons lot!
Gij, Geest van licht en waarheid, God!
Bestraaldet luther's geest en oog,
Als hij zijn zwanenpen bewoog.
Die blanke en nooit besmette schacht
Zweefde op den adem Uwer magt.
Hoe blinkt ons, op des levens baan,
Uw licht uit zijn belijd'nis aan!
Dat licht drong door bemuurde steên,
Door hermelijn en purper heen,
Door stool en stalen borstkuras,
En smolt er 't hard gemoed als was.
Bij 't licht van die belijdenis
Zag de aard', wat waarheid was en is;
Miljoenen schaarden zich, vol vier,
Rondom haar, als geloofsbanier.
O God, die alwat is aanschouwt!
Gij hoedt de kerk, op haar gebouwd;
Reeds zetten wij, verheugd, den top
Dier kerk een' derden eeuwkrans op.
| |
| |
Schoon staat ze in harer zust'ren rij,
Niet minder groot en sterk dan zij;
O! blijv' ze, als bruid aan U verpand,
U waardig tot het eind in stand!
Breid, Almagt! breid de grenzen uit
Uws rijks, dat eeuwig heil omsluit,
En leid ons, door Uw vadermin,
Uit Uwe kerk Uw' hemel in!
|
|