| |
| |
| |
Twee waarnemingen, betreffende de gelukkige behandeling van den croup. Door Dr. K.V. Kaczkowski, openbaar Leeraar der Algemeene Gezondheidsleer aan het Volhynische Lyceum te Krzemieniec, en Geneesheer aldaar, enz.
I.
Gedurende de afwezigheid van den Hoogleeraar Dr. besser, die met mij in Krzemieniec de Geneeskunst uitoefent, werd ik geroepen bij zijne dochter, die aan eene zinkingkoorts leed. Nog bezig met het onderzoek van hare ziekte, werd ik onverwacht getroffen door een eigenaardig snorken van haar halfjarig broertje, dat nevens haar in eene wieg lag te slapen, en daardoor tevens bewogen, om mij van de dochter naar het kleine kind te wenden. Ik vond het sluimerende; maar het toonde desniettemin eene groote onrustigheid, en ademde somwijlen zeer diep, heesch en moeijelijk. - Ik moet hier doen opmerken, dat het juist in den winter was, en de Croup algemeen heerschend begon te worden. - De moeder verhaalde mij ook, dat het kind reeds sedert eenige dagen ongesteld was; doch zij scheen evenwel het gevaar van deszelfs toestand zoo weinig te vermoeden, dat zij oneindig meer bevreesd was voor de gezondheid harer dochter. Ik wekte intusschen den zuigeling zachtjes, en nam hem op uit de wieg: hij hoestte, en nu kon ik duidelijk de kenteekenen van den hoest, die aan den Croup eigen is, onderscheiden.
Daar er, indien wij wilden, dat onze hulp, in de plaatshebbende omstandigheden, niet te laat zoude komen, spoed gevorderd werd, zoo verborg ik den bedenkelijken staat des kinds geenszins voor de moeder, en zette terstond 8 bloedzuigers ter wederzijden van het strottenhoofd aan. Inwendig gaf ik alle twee uren 1 grein Calomel. Hierdoor volgde echter geene de minste be- | |
| |
terschap. Ik vond mij gedrongen, om op nieuw 10 bloedzuigers aan te zetten; daarbij legde men eene blaartrekkende pleister in den nek, en de bovengenoemde hoeveelheid Calomel werd om het uur gegeven.
Den volgenden nacht kwam de vader terug; maar het onverwachte berigt ontzette hem zoodanig, dat hij alle deelneming aan de behandeling weigerde, en mij slechts zijns ondanks zijne hulp beloofde. Ik wenschte echter in den bedroefden vader, indien al geen dadelijken raadsman, ten minste een getuige van de gepastheid mijner pogingen te vinden. - Nog in denzelfden nacht zetteden wij 8 bloedzuigers langs de luchtpijp aan, dienden den lijder Calomel met Sulph. aur. Antimon. toe, deden insmeringen met het Ung. Hydrarg. gris. langs de luchtpijp, en legden eene breede trekpleister tusschen de schouders.
Des morgens was de toestand van ons lijdertje aanmerkelijk verergerd; zijne ademhaling was veel moeijelijker; hij had een' zeer droogen en piependen hoest; hij had het hoofd, wegens de benaauwdheid, achterovergebogen; de stof der ontlasting was hard. Tien grein Ipecacuanha hadden evenmin eenige uitwerking, als de herhaalde insmeringen van het Ung. Hydrarg. gris. en het aanleggen van eene Spaansche vlieg ter wederzijden van het strottenhoofd.
Ten twee ure gaven wij 15 grein Ipecacuanha, met één grein Tart. Stibiat.; doch ook dit was te vergeefs. Intusschen werd altijd de Calomel, ter hoeveelheid van 2 grein om het uur, doorgebruikt.
Tegen den avond nam de ziekte zoodanig de overhand, dat er zich, na verscheidene krachtdadige en geweldige pogingen ter ademhaling, naauwelijks eenig spoor van beweging der borst vertoonde. Het kind, welks benaauwdheid van oogenblik tot oogenblik kennelijk toenam, boog het hoofd angstvol achterover, en kreeg eindelijk stuiptrekkingen. Dit akelige tijdstip deed de ouders het vertrek verlaten, om het laatste oogenblik van hun kind niet bij te wonen. Ik wendde intusschen middelen aan,
| |
| |
om eene hevige braking te verwekken, en wenschte des te meer, die te doen ontstaan, dewijl ik bij tusschenpoozen eene reuteling hoorde, die wel uit opgehoopt slijm konde ontstaan. Te vergeefs prikkelde ik het gehemelte en het vlies van Schneider op verschillende wijze; want alle aandoenlijkheid voor uitwendige middelen scheen hier verloren. In deze engte gedrongen, nam ik thans het besluit, om 1 grein zwavellever toe te dienen, en hetzelfde middel na een vierde uurs te herhalen. Zoo dikwijls ik het ingaf, werden de spieren des buiks en der borst in sterke beweging gebragt, zoodat er bij de vierde gift eene slijmachtige stof werd uitgeworpen, die de gedaante had van een kluwen, en waarin wij vele vliesachtige stukken vonden. Terstond, als ware het kind onttooverd, zag het de omstanders vriendelijk aan, weende eenigzins op den gewonen kindertoon, en sliep daarop in. Gedurende den slaap, die vier volle uren duurde, werd het kleine ligchaam met een druipend zweet bedekt, en het gelaat was rood. - Ik gaf het herstelde kind aan de gelukkige ouders terug, en was zeer verheugd, mijn' waardigen Ambtgenoot zulk eene dienst bewezen te hebben.
Overigens kwam het Dr. besser en mij voor, dat het hier medegedeelde geval in vele opzigten tot leering konde verstrekken:
1o. Het bewees ons, dat zelfs heroische middelen, bij hevige aandoeningen van het ligchaam, in de hun anders eigene werking falen.
2o. De gansche hoeveelheid kwik, die men bij het lijdertje had aangewend, (omtrent 40 greinen Calomel en ½ once Ung. Neapolit.) moet alleen op het lijdende deel gewerkt, en aldaar de vernietiging van het slijmvlies bevorderd hebben, dewijl er zich noch buikloop, noch speekselvloed, zelfs niet bij de herstelling, openbaarde.
3o. In dit geval, waar alle gepaste geneesmiddelen geene uitwerking konden te weeg brengen, deed de
| |
| |
Hepar Sulphuris zich als een uitmuntend braakmiddel kennen.
Ik kan niet afzijn, hier ten slotte nog te doen opmerken, dat, na den geheelen afloop der ziekte, de tanden bij het zoontje van den Hoogleeraar besser buitengewoon vroeg doorbraken; welligt had de kwikkuur het ontstaan van scheuren in het tandvleesch ten gevolge.
| |
II.
De zoon van een aanzienlijk grondeigenaar, anderhalve mijl van de stad Krzemieniec wonende, werd ziek. Ik werd als Geneesheer geroepen, en bevond, dat het kind door een' hevigen stikhoest was aangetast, die, naar hetgene men mij zeide, van wormen afhankelijk zijn zoude. Deze hoest had reeds twee volle dagen en nachten geduurd, eer men mijne hulp inriep. In hetzelfde oogenblik, waarop ik de kamer binnentrad, sprong het kind met een' ruk in zijne legerstede overeind, hoestte met een fijn, piepend geluid, greep zich met geweld bij de lippen en de luchtpijp, en toonde door zijne gelaatstrekken aan, hoezeer het onze hulp verlangde. Ik bevond, dat de ziekte ongelukkig reeds een' hoogen graad bereikt had, en nam des te rasscher toevlugt tot de aangewezene geneesmiddelen. Ik wilde terstond eene aderlating doen; doch, daar er toevallig geen Heelmeester bij de hand was, en ik geene lancetten bij mij had, vergenoegde ik mij met het zetten van 13 bloedzuigers aan beide zijden van de luchtpijp, en liet om het kwartier uur een lepel innemen van eene oplossing van 3 grein Tart. Stibiat. in 3 oncen water. Nadat deze gift vier malen gebruikt was, volgde er evenwel geene de minste verandering, en ik vond mij derhalve genoodzaakt, de gift te verdubbelen; doch het middel bleef evenwel werkeloos. Ik wendde nu achtervolgens deze middelen aan. 1o. Calomel, ter hoeveelheid van 1 grein om het uur; 2o. zes uren daarna weder 20 bloedzuigers; de giften van den Calomel werden verdubbeld; 3o. eene Spaansche vlieg in den nek.
| |
| |
Door de aanwending van deze krachtige middelen werden de toevallen gedurende den nacht eenigzins minder ontrustend: de hoest behield wel bij aanhoudendheid het karakter van den Croup; maar de toevallen, die met verstikking dreigden, kwamen zeldzamer. - Des morgens echter vonden wij den lijder in een' zeer bedenkelijken staat. Het gelaat was blaauw, het hoofd achterover gebogen, de angst uitermate groot. De lijder wrong zich, als prangde hem iets, aan het strottenhoofd en aan de lippen, sprong weder op in het bed, en trachtte zijne kwaal door eene gunstige houding te verligten, terwijl hij nu eens stond, dan weder op de knieën rondwoelde. Dit alles strekte alleen tot het doen van eene droevige voorspelling. Ik zette nogmaals 15 bloedzuigers aan, legde eene Spaansche vlieg tusschen de schouders, en gaf den lijder alle uren 1 grein Calomel met Sulph. aur. Antimon. - Des middags was er nog geene verbetering te bespeuren: de hoest nam wel af, maar de toevallen van stikking werden menigvuldiger. Ik gaf 20 grein Ipecacuanha, een' geruimen tijd daarna 3 grein Tart. emeticus, en, daar de lijder zijn laatste oogenblik reeds nabij scheen, ½ scrupel Linc. Sulphuric.; daarna ½ drachma Asar. Europ.; doch te vergeefs. Zelfs de 6 grein zwavellever, die ik nu aanwendde, bleven genoegzaam werkeloos. - Toen herinnerde ik mij, dat iemand den voorslag had gedaan, om in gevallen, waar men eene gevoelloosheid der maag ontmoet, het braakmiddel met stijfselmeel te vermengen, opdat het zich des te naauwer aan de wanden der maag zoude hechten, en daardoor een' duurzamen prikkel te weeg te brengen. Ik schreef nu 2 grein Tart. emetic. met 1 scrupel stijfselmeel voor, en reeds na verloop van een half uur volgde er eene hevige braking, waardoor verscheidene stukken van een vlies werden uitgeworpen, 't welk onzen lijder van het
doodsgevaar bevrijdde. De drooge hoest hield wel nog tamelijk lang aan, en deed mij zelfs voor eene tering van de luchtpijp vreezen; doch het drinken van Seltzerwater met melk,
| |
| |
en het gebruik van baden van slijk en melk, bewerkten langzamerhand eene volkomene herstelling.
In het zoo even medegedeelde geval openbaarde er zich alzoo ook eene bijzondere ongevoeligheid der werktuigen voor uitwendige prikkels. De kwikmiddelen begonnen intusschen eenige dagen daarna hunne uitwerking op het tandvleesch even sterk als op het darmkanaal te vertoonen, en, hoezeer er geen speekselvloed volgde, ontstond er evenwel een slijmachtige buikloop, welke den lijder van wormen bevrijdde, die hem gekweld hadden.
| |
Aanteekening van den Vertaler.
Deze Waarnemingen (te vinden in het Journ. für Chirurgie u. Augenheilkunde van gräfe en walther, B. XIII, H. 2, p. 238-244.) kwamen mij zeer gewigtig voor, zoo wel wegens het volstrekt werkeloos blijven der krachtige geneesmiddelen, in beide gevallen aangewend, om de ziekte in hare ontwikkeling te stuiten, als wegens de eindelijke gelukkige uitkomst, verkregen door de toediening van braakmiddelen, ter losmaking en uitwerping van het slijmvlies, dat, als product der ziekte, de luchtwegen verstopte, en verstikking dreigde. Opmerkelijk is het vooral, dat ook de braakmiddelen hunne gewone uitwerking niet te weeg bragten, dan na herhaalde malen en in verschillende vormen toegediend te zijn. (Een verschijnsel, dat de Schrijver aan een' hoogen graad van ongevoeligheid der maag toeschrijft, doch dat wij meer bijzonder afhankelijk gelooven van den staat van prikkeling en ontsteking der luchtwegen, en de daardoor verwekte ophooping der levenswerkzaamheid in dezelve; waardoor natuurlijk de verrigtingen van andere werktuigen niet dan door de sterkste prikkels kunnen worden opgewekt.)
Deze ziektehistoriën leveren alverder een levendig tafereel op van de dringende toevallen der ziekte, welke zich van een' schijnbaar geringen aanvang plotseling tot eene zoo gevaarlijke hoogte verheffen, zonder dat er voor den minkundigen in den beginne eenig kwaad achter schijnt te schuilen. Zij toonen de noodzakelijkheid aan van eene doortastende behandeling, met onafgewende oplettendheïd voortgezet, tot dat het gevaar geweken is. Hierom kwam het mij voor, dat het niet geheel van nut ontbloot zoude zijn, dezelve door middel van
| |
| |
dit Tijdschrift meer algemeen te maken, daar zij van den eenen kant aan ouders alweder leeren, hoe gewigtig het somwijlen is, geringschijnende ongesteldheden hunner kinderen niet te veronachtzamen, maar tijdige en gepaste hulp in te roepen; en van den anderen kant als voorbeelden, hoe eene rationale en heilzame, hoezeer stoute behandeling; in dergelijke omstandigheden, aan het ziekbed van dienst kan zijn. Het kan immers niet dan een' voordeeligen invloed op de behandeling hebben, dat de Arts zich, bij eene ziekte, wier noodlottigheid nog daardoor wordt vermeerderd, dat zij meestal jonge kinderen aantast, en die dikwijls de kunst als 't ware verlegen doet staan of tot werkelooze aanschouwing dringt, gevallen herinnere, waarin en op welke wijze de kunst, door welberadene en onafgebrokene pogingen, den dood eene bijna wisse prooi heeft ontwrongen.
E. |
|