make in het toekennen van den naam van een Genie, wanneer wij ontwaren, hoe betrekkelijk zeer gering het getal is der zoodanigen, welke de Goddelijke vonk onsterfelijk heeft gemaakt.
‘Van ongeveer duizend boekdeelen, welke in Engeland het licht zien, kosten zeshonderd den drukker meer, dan ze hem opbrengen; tweehonderd leveren noch verlies noch winst op; honderd worden met een gering voordeel gesleten, en de overige honderd doen het geld in zijne kas mildelijk toestroomen. Zeshonderdvijftig worden vergeten in den loop van het jaar, dat ze zag verschijnen; honderd sterven in het tweede jaar; honderdvijftig in het derde; naauwelijks vijftig bereiken het zevende jaar; een veertigtal leeft wat langer, en wel niet meer dan tien brengt het tot den ouderdom van twintig jaren.
Van de vijftigduizend werken, welke de zeventiende eeuw heeft opgeleverd, telt men naauwelijks vijftig, die heden ten dage nog geacht zijn; en van de tachtigduizend, in de achttiende eeuw verschenen, hebben op zijn best driehonderd de eer des herdruks verworven, en niet veel meer dan vijfhonderd worden dezer dagen nog gezocht.
En, van de vroegste tijdperken af, tot de achttiende eeuw, zijn ons niet meer dan vijfhonderd Schrijvers, in alle talen en bij alle volken, bekend, die de vernielende werking van den Tijd hebben kunnen wederstaan.’