De leeraar Formey en de koningin van Zweden.
Formey, Walsch Protestantsch Leeraar en bestendige Secretaris van de Akademie der Wetenschappen te Berlijn, had, op zekeren Zondag, voor ulrika, Koningin van Zweden en Zuster van frederik den Grooten, bij haar bezoek van Berlijn, gepredikt over de Opstanding, en daarbij de bekende vergelijking van de herscheppingen des vlinders te baat genomen. Ulrika recenseerde onder het middagmaal, waartoe ook formey was genoodigd, de preek, en had inzonderheid tegen genoemde vergelijking vrij wat in te brengen. De Predikant hoorde zulks stilzwijgend aan; waarop de Koningin eindelijk tot hem zeide: ‘Maar gij zwijgt! Wilt gij dan niet zoo goed zijn, mij te onderrigten? 't Is toch uw pligt, mij, zoo ik dwale, op den regten weg te helpen.’ - ‘Mevrouw!’ hernam nu formey, ‘vóór ongeveer 30 jaren hadden wij een Fransch Prediker te Berlijn, met name N. Een lid der gemeente had eene laakbare daad bedreven, en werd deswege voor het Consistorie geroepen en strengelijk bestraft. N., die daarbij het woord gevoerd had, huurde, omtrent een half jaar daarna, eene visscherskaan, om bij Strahlau de Spree over te steken, waar hij iets te verrigten had. Toen hij zich ongeveer op het midden des strooms bevond, begon de visscher zoo heftig met de schuit te wiegelen, dat het water schier van beide kanten oversloeg. N., hierdoor geweldig verschrikt, riep den man toe: ‘Booswicht! wat doet gij? Wilt ge mij verdrinken?’ - ‘Uw weleerwaarde!’ hernam de visscher zeer bedaard, ‘hier is mijn Consistorie, waar ik de lieden den kop wassche!’ (Het was dezelfde man, dien hij vóór een half jaar den kop
gewasschen had.) ‘Nu, uwe Majesteit, mijn Consistorie was gisteren in de kerk; hier is het uwe. Gij hadt gisteren de goedheid, mij stil en geduldig aan te hooren; het is mijn pligt, thans dit verheven voorbeeld te volgen.’