Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1830
(1830)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 395]
| |
Spartaansche Tafels te Parijs.Onder het Schrikbewind, toen men geene andere keuze had, dan vrijheid en gelijkheid, of den dood, plaatsten velen der Parijzenaren hunne tafels op straat, voor de deur van hun huis, en zoo at dan ieder gezin voor het aangezigt van het oppermagtige volk. De sansculotte, daar voorbij komende, ging zitten, at en dronk, zonder pligtplegingen, aan de eerste de beste tafel. Een zeer zeldzaam gezigt had men soms in die mengeling van welgekleede en havelooze lieden, welke ten gevolge dier vrijheid zich bijeen bevonden. Ik herinner mij, de straat Saint-Honoré, in de geheele lengte, met eene dubbele rij tafels bezet gezien te hebben, aan welke die toevallige en bonte gezelschappen den Marseillaanschen marsch of eenig ander lied van den dag zongen. Kortom, daar zag men de gelijkheid, in den letterlijksten zin des woords, vertoonen, | |
Afgrijselijke tak van Nijverheid.Er bestond te Meudon, gedurende het Schrikbewind, eene geheime werkplaats, waar men ..... menschenhuiden looide! Uit dezelve kwamen welbereide huiden te voorschijn. De befaamde Hertog van orleans verscheen, te dien tijde, met een pantalon, afkomstig van eene vrouw, op welke hij, naar men zeide, smoorlijk was verliefd geweest, en welke, gelijk zoo vele anderen, haar hoofd op het schavot had gelaten. - Welk een tijdperk, regtvaardige Hemel! dat zulke gruweldaden zag bedrijven! En echter, ook dit is eene daadzaak. | |
De Weduwe van den Maarschalk Biron voor de Revolutionaire Regtbank.Deze ongelukkige, in den ouderdom van 80 jaren voor de regtbank gesleept, werd veroordeeld op de akte van beschuldiging, tegen haren zaakbezorger opgemaakt. De woeste fouquier-tinville sprak van zamenzwering tegen de | |
[pagina 396]
| |
Republiek tot deze oude Dame, die er geene syllabe van verstond, ter zake van hare stokdoofheid. ‘Schrijf,’ riep haar beschuldiger, ‘dat zij eene doove zamenzwering heeft gevormd!’ De helsche lach, welke deze wreedaardige scherts in de vergadering vergadering verwekte, werd het sein der veroordeeling en van den moord der onschuldige vrouwe. | |
Madame, Dochter van Lodewijk XVI, aan het Hof van Oostenrijk.Men weet, dat de staatkunde van dit Hof de jonge Prinses aan den Aartshertog karel wilde uithuwelijken, en dat het geheime doel van dit huwelijk was, de Oostenrijksche Staten met eenige landschappen, als den Elzas, Lorraine, Bourgogne, Fransche-Comté, enz. te vergrooten. Geene middelen werden onbeproefd gelaten, om haar te bewegen, dat zij hare toestemming tot deze verbindtenis zou geven; men viel haar gedurig lastig; men bezigde zelfs kwellingen en bedreigingen. De Keizerin dreef het zoo verre, dat zij eens de hand sloeg aan de Vorstelijke wees, en haar eene haarlok ontscheurde. Doch niets was in staat, haar den eed te doen vergeten, waarbij zij haren vader beloofd had, zich niet dan aan den Hertog van angouléme te verbinden, die de medgezel harer kindschheid en het voorwerp harer genegenheid was, ten gevolge van gemeénschappelijk deelen in lief en leed. | |
De Vrouwen tijdens het Directoire.Naauwelijks waren de schavotten weggeruimd, naauwelijks hield de bloedstroom op te vloeijen, of de Mode ontleende hare uitvindingen van de hartverscheurendste herinneringen. De vrouwen droegen het haar à la victime; dat is, kort aan den nek afgesneden. De bevolking was gedecimeerd; maar de Dames, zelfs de jonge meisjes, waren, als ter vertroosting, bedacht, om zich het voorkomen te geven van ongemeene vruchtbaarheid; zij kleedden zich op eene wijze, welke de zwangerheid nabootste: deze mode, welke opgang maakte, heette eene halve dragt! Ja, geene Dame du bon ton verscheen op eene partij, zonder dit schaamtelooze zinnebeeld. - Dit waren de modes, welke de Parijsche vrouwen ten toon spreidden onder het vijfvoudige Pachalik, in hetwelk barras in 1796 voorzat! En de zeden! ..... Men beoordeele dezelve naar het weinige, dat ik bijbragt. | |
[pagina 397]
| |
Lodewijk XVIII bij het leger van Condé.Lodewijk XVIII, zich in 1796 naar het leger van condé begeven hebbende, onder den naam van Koning van Frankrijk en Navarre, welken titel het kabinet van Weenen toen niet erkende, wilde over de onder het bevel van zijnen neef vereenigde troepen wapenschouw houden. De Prins van condé stelde toen aan den Koning soldaten in oude Fransche uniformen voor. De Vorst zag regementen van vijftien, van tien, en zelfs van vijf man voorbijtrekken; en aan deze onbeduidende overblijfsels van vroegere krijgsmagt had men benamingen van oude provinciën gegeven: Sire! sprak de Generaal, zie hier uw regement van Auvergne, uw regement van Champagne, uw regement van Vlaanderen, uw regement van Languedoc. - Welk eene treurige en smadelijke voorstelling van een leger! Nietige vertooning van vorstelijk gebied zonder magt! | |
Karaktertrek van den Generaal Bernadotte.Een der voornaamste zaakgelastigden van het Huis van bourbon kwam in 1799 aan bernadotte, toen Minister van Oorlog, bekend maken, dat de Hertog van enghien te Parijs was, en dat de Prins, vol van vertrouwen op het edel karakter van den ambtenaar der Republiek, denzelven het voorstel deed, om eene tegenomwenteling te helpen bevorderen, welke, naar zijne meening, zonder bloedvergieten bewerkt zou kunnen worden. Bernadotte antwoordde, dat noch zijne beginselen, noch de heiligheid van den eed hem veroorloofden, zoodanige omkeering te begunstigen. De Minister voegde er bij, dat hij, uit hoofde van het vertrouwen, door den Prins in hem gesteld, het geheim zoo lang zou bewaren, tot dat de Hertog van enghien het Fransche grondgebied had kunnen verlaten, en dat hij zelfs voor diens veiligheid op de terugreis zou zorgen; maar dat, na verloop van vier dagen, het Directoire onderrigt zou worden van de bijzonderheden dezer mededeeling. - Later heeft men vernomen, dat de vorstelijke persoon niet werkelijk in Parijs was, maar zich gereed hield, om derwaarts te trekken, indien de onderhandeling gelukt ware. | |
[pagina 398]
| |
Het brandhout van den Heer De Montesquiou.Napoleon, in zijn kabinet zeer bezig zijnde, had niet bemerkt, dat zijn vuur begon uit te gaan; het kouder worden der kamer herinnert het hem; hij staat op, en schelt. Daar komt niemand. Hij opent de deur, en roept: Brandhout! De Heer de montesquiou, die zich in het naaste vertrek bevond, antwoordt: Sire! hier is geen bediende. - Zijt gij er niet, Mijnheer? (herneemt terstond de Keizer) Brandhout! En de Grootkamerheer brengt hout, en legt het aan den haard. | |
Ware Adel.De jonge Markies de vaudreuil, even als vele andere Edellieden van de oude Regering, ontving op een' morgen eene aanstelling als Kamerheer van napoleon, waarom hij geenszins verzocht had. De Markies weigerde niet alleen, den titel aan te nemen, maar dursde ook reden van zijne weigering geven, daar hij aan den Minister van Policie verklaarde, dat hij, gehecht aan het Huis van bourbon, nooit den eed zou verbreken, dien hij aan hetzelve gedaan had. De Keizer, onderrigt van deze edele weigering, zeide: Mijnheer de vaudreuil heeft gelijk; ik zou hetzelfde doen, zoo ik in zijne plaats ware. Dat heet in waarheid een Edelman te zijn, of ik heb er geen verstand van. Deze is de eenige uitgewekene, die geweigerd heeft, mij te dienen. - Men weet niet, of deze woorden gesproken werden in tegenwoordigheid van eenigen der voormalige Koningsgezinden, die hunne vorige denkwijze hadden verzaakt, om Keizerlijk liverei te dragen. | |
De Medalje van den Heer De la Bourdonnaye.Toen de Keizerlijke Garde op marsch was naar Spanje, trok eene afdeeling van deze keurbende door Angers, alwaar de inwoners hun best deden, om door gastmalen en feesten aan de overwinnaars van Jena en Friedland eer te bewijzen. De Heer de la bourdonnaye, de welsprekende verdediger der wettigheid, de razende vijand der overweldiging, was toen Voorzitter van de Philanthropische Societeit te Angers. Op het einde van een aan de doortrekkende Officieren gegeven seestmaal staat hij op, en stelt voor, dat de bijzondere naam van het gezelschap, waarvan hij Voor- | |
[pagina 399]
| |
zitter is, veranderd worde in dien van saint-napoleon; dat men eene medalje met de beeldtenis van den held zal laten slaan, en dat allen, die daar zijn, dezelve aan het knoopsgat zullen dragen. De Ofsicieren, minder hovelingen, dan de voorsteller, antwoorden, dat zij, krijgslieden zijnde, hunnen Opperbevelhebber erkennen en hem gehoorzamen; maar dat zij, als verlichte menschenvrienden, zich niet vernederen, dan voor den Schepper van alle dingen, en dat zij geene beelden aanbidden. - Welk eene dienst hebben deze dapperen aan den Heer de la bourdonnaye bewezen, indien de voorgestelde medalje mede den naam des voorstellers had moeten dragen! | |
Menschen en Tijden.Na het instellen van eenen toast op de gezondheid van napoleon, bij zekere gelegenheid, zeide de Maarschalk davoust, Prins van Eckmühl, in 1809: Wat mij aangaat, Mijneheeren! mijne gehechtheid aan den Keizer is zoo groot, dat ik, al gebood hij mij, het mij dierbaarste op te offeren, niet zou aarzelen te gehoorzamen. In 1815 zeide dezelfde Maarschalk tot het provisioneel Bestuur: Zoo napoleon niet terstond vertrekt, neem ik op mij, hem te doen vatten en tot gehoorzaamheid te noodzaken, wat hij ook zeggen moge. | |
Reden van het voortdurend bestaan der Dobbelhuizen in Parijs.De Heer dubois, Prefect van Policie onder het Keizerschap, ontving van den pachter der dobbelhuizen maandelijks twaalfduizend francs; en de lieden, welke hij in zijne dienst had, trokken er te zamen nog grootere sommen van. De Minister van Policie zelf, fouché, kreeg zeven jaren lang, van de verpachting der dobbelhuizen, elken dag tweeduizend francs. - Dit in aanmerking nemende, behoeft men zich niet te verwonderen, dat zoodanige huizen, in weerwil van alle klagten daartegen, blijven bestaan. | |
Een blik in de ziel van Napoleon.De Keizer onderhield zich met den Staatsraad over zeker voorstel van het Wetgevend Ligchaam, van den 28 December 1813. Hij was daarover ten uiterste gevoelig, en schilderde | |
[pagina 400]
| |
de rede van den woordvoerder, den Heer lainé, af, als een vuur van tweedragt, als een prikkel tot verwarring en oneenigheid, op een tijdstip, dat de Franschen er zoo veel belang bij hadden, om zich eensgezind te betoonen. Of, zeide hij met drift, wil men de oppermagt des volks weder invoeren? Wel nu, dan ben Ik het volk; want ik wil altijd daar zijn, waar zich de oppermagt bevindt.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|