Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1830
(1830)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets, over het eiland Texel.(Vervolg en slot van bl. 349.)
De Burg is de hoofdplaats van het Eiland. Van ouds had zij, volgens de oorkonden, stedelijke privilegiën, en was door eene gracht en poorten beschermd. Het is jammer, dat de mindere welvaart van Texel zich in de slooping van verschillende gebouwen en de mindere uitwendige netheid van een aantal andere zoo duidelijk openbaart, daar anders dit dorp, ten aanzien van deszelfs uitgebreidheid, regelmatigen bouw, fraaije Hervormde kerk als anderzins, voor menig binnenstadje niet zou behoeven te wijken. Het dorp bevat naar gissing ruim 350 huizen, verdeeld in 8 of 10 straten, drie pleinen, enz. Men vindt er het Raadhuis; een tweede gebouw, waar het Vredegeregt zijne teregtzittingen, en verschillende andere Collegiën hunne bijeenkomsten houden; eene Hervormde, eene Doopsgezinde en eene zeer ruime Roomschkatholijke kerk; de eerste onderscheidt zich door hare grootte; derzelver toren kan een goed eind wegs in zee gezien worden; van binnen heeft zij een koor en een zeer fraai orgel, en is op moderne wijze betimmerd; - de boide overige kerken had ik geene gelegenheid te bezigtigen. Men heeft aan den Burg eene markt, welke op de zoogenaamde groene plaats wordt gehouden, dat een ruim, rondom met huizen betimmerd, en met een aantal zware boomen beplant plein is. Men vindt voor het overige aan den Burg verscheidene liefdadige en nuttige gestichten en instellingen; zoo als het algemeene Weeshuis, dat een zeer ruim en ouderwetsch gebouw is, hetwelk oudtijds een gedeelte van zeker klooster heeft uitgemaakt. Men wijst er den vreemdeling nog de plaats aan, waar de overlevering wil, dat de bekende, zoo rampspoedige ada in kluisters zoude gezeten hebben, alsmede haar afbeeldsel, hangende boven den ouderwetschen schoorsteen van een der vertrekken van het gebouw, met het onderschrift: pro rege, lege et grege. Dit gebouw schijnt tot | |
[pagina 386]
| |
zijn tegenwoordig doel zeer goed ingerigt, en bevat een 30 à 35tal ouderlooze kinderen, die tot meerderjarigheid toe daarin worden gehuisvest, van voedsel en kleederen voorzien, en tot eenig nuttig handwerk of bedrijf worden opgeleid. Een gesticht van liefdadigheid, mede een ruim en welgelegen gebouw, dat insgelijks behoeftigen opneemt en aan anderen in het huis zelve werk verschaft. De zindelijkheid, die in beide deze gestichten heerschte, en de orde, die in dezelven scheen in acht genomen te worden, troffen mijne aandacht. Verder verscheidene Hofjes, of, zoo als men hier zegt, Armenkamers, welke huisvesting en eenigen onderstand van levensmiddelen en brandstoffen verleenen; buitendien worden er, gedurende de vier wintermaanden, drie malen 's weeks aan de armen gekookte spijzen en brandstoffen uitgedeeldGa naar voetnoot(*). Voorts een Departement der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, waarin des winters geregeld voorlezingen gehouden worden; eene Afdeeling der Maatschappij van Weldadigheid; eene dergelijke van het Nederlandsche Bijbelgenootschap; eene Leesbibliotheek ten behoeve van den Burger- en mindere standen, enz. enz. De overige dorpen leveren minder bijzonderheden op. Het oude Schild is een groot, digt bebouwd en levendig dorp, dat zeer goed met klinkers bestraat is, en in dit opzigt veel boven alle de andere dorpen vooruit heeft, alwaar de straten over het algemeen slecht zijn, dat even zeer aan de onhebbelijk groote steenen, als aan de manier van bestraten zelve te wijten is. Het heeft eene Hervormde en eene Roomschkatholijke kerk. - De Hoorn is mede een uitgestrekt dorp, alwaar ik nagenoeg niet dan vrouwen en kinderen zag, denkelijk doordien de mannen, meestal zeelieden, van huis zullen geweest zijn. Men vindt aldaar eene Hervormde, eene Doopsgezinde en eene Roomschkatholijke kerk. - Oosterend is een in het vierkant gebouwd vrij net dorp, dat zijne kerk en kerkhof, rondom met boomen beplant, in het midden heeft. - De Waal is kleiner, en wordt alleen door landbouwers bewoond; het heeft ook eene Hervormde en eene Doopsgezinde kerk. - De Koog, eindelijk, dat nog alleen aan zijne kerk en toren den naam van dorp | |
[pagina 387]
| |
verschuldigd is, alzoo verscheidene buurten of gehuchten op Texel, zoo als het nieuwe Schild, Zevenhuizen, enz. veel grooter zijn, - de Koog is het treurig overschot van een voorheen zeer bloeijend en uitgestrekt dorp, en was, zoo men zegt, de oude hoofdplaats van het Eiland. Dit alles mag echter welligt honderd jaren geleden zijn. Het is het éénige niet bestraatte dorp. Men vindt er intusschen nog eene zeer goed ingerigte school voor 25 à 30 kinderen. De eenigste haven van het Eiland is aan het oude Schild. Dezelve is echter ondiep, hetwelk te meer te bejammeren is, daar derzelver kom anders vrij ruim is, en eene goede lig- en losplaats zoude aanbieden. Op het havenhoofd wordt des avonds eene lantaren ontstoken ten dienste der zeevarenden; anders heeft men op het Eiland geene vuren tot dit einde. Langs de haven zijn eenige Rijks- of Dominiale pakhuizen, eene Scheepstimmerwers enz. Alhier komen, met weinig uitzondering, alle de behoeften aan voor het Eiland, weike van daar per as meestal over den Burg naar de andere dorpen vervoerd worden. Het getal wagens, dat in een rond jaar den grooten weg tusschen het oude Schild en den Burg passeert, bedraagt verscheidene duizenden. Hieraan is het dan ook toe te schrijven, dat vele artikelen aan den Burg en over het geheele Eiland duur worden, door de daarop vallende wagenvrachten. Vooral geldt dit ten aanzien der brandstoffen, die nagenoeg alle van Vriesland en elders worden ingevoerd; te meer, daar deze weg, grootendeels uit zand bestaande, des zomers niet anders dan stapvoets door de voor de zwaar beladen vrachtwagens gespannen paarden kan bereden worden. De oppervlakte van het Eiland Texel, zoo als het nu ééne gemeente is, kan, naar mijn oordeel, tot drie hoofddeelen gebragt worden. Het eerste namelijk, het eigenlijk oude Texel, zoo als het sedert Eeuwen omdijkt, en in 17 of 18 verschillende polders verdeeld was en nog heden is, die allen onder één Dijks- en Polderbestuur behooren, dat uit Dijkgraaf, Hoogheemraden en Hoofdingelanden bestaat, met een' Secretaris, een' Penningmeester en een' Dijksbode, en aan den Burg bijeenkomt. Het tweede deel, bestaande uit slechts één' enkelen polder, Waalenburg, welke eerst in 1488 is ingedijkt en 900 Rijnl. morgens groot isGa naar voetnoot(*), een | |
[pagina 388]
| |
geheel afzonderlijk Dijksbestuur heeft, en als 't ware op zichzelve staat. En eindelijk het geheele Buitenveld en Eijerland, dat oudtijds op zichzelve stond, maar nu onmiddellijk tot Texel behoort en daarmede één geheel uitmaakt. Deze Buitenvelden behooren aan het Domein, en zijn van eene ontzaggelijke uitgebreidheid, als begroot wordende op niet minder dan 4 à 5000 Rijnl. morgens oppervlakte, welke aan de westzijde door den zoogenaamden zanddijk en duinen tegen de zeevloeden beschut wordt, maar aan de tegenovergestelde zijde daarvoor open en bloot ligt. De polder Waalenburg is, wat den vorm aangaat, de Noordhollandsche Beemster in het klein, vierkant en in regelmatige rij- en andere wegen door schietslooten verdeeld; terwijl verscheidene uitgestrekte boerenplaatsen in denzelven gelegen zijn. De waarde van het land wordt als zeer verschillend opgegeven. Hetzelve ligt doorgaans laag, zijnde dan ook een watermolenGa naar voetnoot(*) meestal in werking, om dien polder van het overtollige water te ontlasten. Men vangt veel visch in deszelfs kolken en plassen, voornamelijk snoek en aal; de baars, die er voorheen veel moet gevangen zijn, is sedert het planten van den snoek merkelijk verminderd en zelfs schaars geworden. Veelal wordt deze polder voor hoolland gebruikt; wordende oudtijds, in dit opzigt, de voorraadschuur van Texel genaamd. Het is regt jammer, dat men dezen polder niet, even als de Beemster, met boomen beplant heeft, daar dezelve alsdan, even als gene, de aangenaamste rij- en wandelwegen zoude opleveren. De Buiten- of Dominiale gronden worden in drie deelen verpacht. Er zijn drie groote boerderijen op, waarvan de eerste het Zanddijkshuis en de andere de Kwelder genaamd wordt; terwijl de derde pachter (die van het Eijerland) een zeer goed en ruim steenen gebouw bewoont, oorspronkelijk ingerigt ten dienste van Heeren Gecommitteerden van het Noorderkwartier, en ook thans nog gedeeltelijk ten dienste staande der strandvonderij op deze kusten; eene boerderij is aan dit huis verbonden. Elk dezer pachters bezit en weidt eene groote menigte vee, vooral schapen. Het is bekend, dat het Eijerland zijnen naam ontleent van de tallooze menigte | |
[pagina 389]
| |
eijeren, die verschillende vogels daar leggen, en in Mei en Junij dagelijks gegaard, en bij groote hoeveelheden, vooral naar Amsterdam, verzonden worden. Voorheen, en tot vóór nog twée jaren, waren hier ontelbare scharen van konijnen, wier vangst en uitvoer, mede naar Amsterdam, insgelijks een' belangrijken tak van handel voor de pachters van het Buitenveld was. Het besluit echter van Z.M. van den 25 Nov. 1827 heeft, naar het schijnt, op Texel volkomen doel getroffen. Ik althans zag nu geen enkel konijn meer op het geheele Buitenveld of Eijerland, en, naar mij een der pachters verzekerde, kon men dezelve, tot zijne groote ergernis, zoo goed als uitgeroeid beschouwen. Naar het mij voorkomt, zoude het wel der moeite waardig zijn, dat onderzocht wierd, in hoeverre de bedijking dezer uitgestrekte velden uitvoerlijk ware; dat is, een' genoegzaam gunstigen uitslag zoude opleveren, welke de aanvankelijke, altoos aanzienlijke, uitgaven van bedijken, slooten afperken, aanleggen van verscheidene groote en een aantal bijwegen, daarstellen van sluizen, boerenwoningen, enz. enz. konden goedmaken. Naar men mij verzekerde, en dat ik door eigene proeven gedeeltelijk bewaarheid vond, zoude een goed gedeelte van deze velden uit goeden kleigrond bestaan, die met vrucht konde bebouwd worden; terwijl ook het overige nog gedeeltelijk een' middelmatig goeden grond oplevert, gedeeltelijk uit onvruchtbaren zandgrond bestaat. Dit zoude gewis geene onbelangrijke aanwinst zijn, en, onder een kundig en eerlijk oog, zeer mogelijk aanzienlijke renten kunnen opbrengen, - en te meer belangrijk, daar toch de steeds toenemende bevolking van het Rijk, zoo wel het Gouvernement als de particulieren, meer en meer de oogen zal doen vestigen op zulke gronden, als welke tot hiertoe werden voorbijgezien. Maar keeren wij tot ons onderwerp terug. - Men heeft op Texel niet minder dan zeven scholen voor het lager onderwijs. Die aan den Burg, het oude Schild en den Hoorn zijn de talrijkste. Het gezamenlijk getal der schoolgaande kinderen beloopt 8 à 900. Deze scholen staan onder het onmiddellijk toezigt eener Schoolcommissie, die op gezette tijden aan den Burg vergadert, en over de aan haar toebetrouwde belangen raadpleegt. Men vindt hier geene schooltaks, zoo als schier overal ten platten lande, maar de traktementen der onderwijzers worden geheel en alleen door het Plaatselijk Bestuur | |
[pagina 390]
| |
betaald; iets, dat inderdaad te wenschen ware, dat algemeen ingevoerd wierd. Deze traktementen, met het onderhoud der schoollokalen, brandstoffen, enz. maken eene belangrijke uitgave uit voor dit Eiland, en bedragen niet minder dan eene jaarlijksche som van 4500 en meer guldens. Het is inderdaad een opbeurend denkbeeld, en doet het echt-Hollandsch hart zoo regt goed, wanneer men beseft en door de bewijzen gestaafd ziet, op welken trap van wezenlijke beschaving onze Noordelijke Provinciën, over het algemeen, kunnen aanspraak maken, en tot hoeverre het lager onderwijs in dezelve is opgevoerd. Wanneer men zich eens in Frankrijk verplaatst, dat middelpunt, zoo het heet, van alle beschaving, en men ziet daar, zoo als ik in de gelegenheid geweest ben te zien, in welk een' allerellendigsten toestand, in verscheidene steden van zekeren rang zelfs, het lager onderwijs is, en hoe het aldaar ten platten lande eene zeldzaamheid is, eenen boer eenigzins redelijk te kunnen zien lezen en schrijven, - en men ziet dan, wat dat lager onderwijs bij ons, wat het op een Eiland is van nog geen 5000 zielen, waar het integendeel onder de uitzonderingen behoort, iemand aan te treffen, die niet, vrij goed zelfs, lezen en schrijven kan, en dat een Plaatselijk Bestuur zich getroost, een aanzienlijk deel zijner inkomsten alleen aan het lager onderwijs te besteden; waarlijk, dan zegenen wij de hand der Voorzienigheid, die ons onze Noordelijke en moerassige Provinciën tot geboorte- en woonplaats aanwees, op wier uiterste grenzen, te midden van de golven der Noordzee, nog ware beschaving en geestontwikkeling gevonden en aangekweekt wordt; en wij benijden niet meer de vruchtbaarder vlakten onzer Zuidelijker naburen, wier vaak geheel onontwikkelde geestbeschaving veeleer ons hartelijk medelijden opwekt. Inderdaad, dit heeft mij getroffen; en eere zij alle diegenen, welke het aangaat, voor de echt-liberale wijze, op welke deze hooge aangelegenheid door hen behandeld wordt! Wat de geaardheid en zeden der Texelaren aangaat, zoo heeft men slechts een oppervlakkig oog noodig, om te zien, dat die merkelijk verschillen, naarmate van de plaatselijke ligging en daardoor verschillenden omgang en hoofdberoepen. Aan den Burg, bij voorbeeld, dat een landelijk vlek is, waar de meeste burgers kooplieden, winkeliers, ambachtslieden, enz. zijn, en de voornaamste bewoners, die aldaar in verschillende posten of betrekkingen geplaatst zijn, of | |
[pagina 391]
| |
wier familiën aldaar leven, van buiten het Eiland zijn, wier omgang noodwendig op de andere standen moet invloed hebben, aldaar neemt men onder beide seksen der geboren Texelaren een' geheel anderen geest en manieren waar, dan aan het oude Schild, waar de rondheid, gulheid en ook wel zeer Inidruchtige vrolijkheid gevonden wordt, die den zeeman veelal kenmerkt. Aan het Oosterend, de Waal, en op het platte land, kunt gij weêr al het stijf eenvoudige en eigenaardige van den boerenstand vinden. Dit gaat zoo ver, dat elk dorp een zeker gevoel van eigen-ik heeft ten aanzien der andere, hetwelk zich soms in kleinigheden zelfs openbaart. Over het algemeen, echter, vond ik de inwoners hupsch, vriendelijk en beschaafd. Men heeft, naar het schijnt, aan den Burg, onder de daar wonende fatsoenlijkste ingezetenen, eene vrij goede zamenleving, welke zich dan ook tot een' zekeren eigenen stand en kring bepaalt, en afgescheiden is van die der geboren ingezetenen. Men leest er de meeste Hollandsche dagbladen en tijdschriften, en door de dagelijksche correspondentie, vooral met Amsterdam, is men er met het nieuws van den dag vrij goed bekend. Societeiten of gezelschappen buitenshuis vallen niet in den smaak, en doorgaans hebben alle bijeenkomsten aan de huizen zelve plaats. Lang vóór ik dacht ooit dit Eiland te zullen bezoeken, had ik veel gehoord van een' zekeren omgang tusschen de jonge lieden van beide sekse, vóór derzelver huwelijk, welke van een' zeer vrijen aard, en kweesten genaamd zoude zijn, en niet alleen op Texel, maar nog op verscheidene andere plaatsen in Noordholland bestaan, en nog in zwang zoude zijn. Niemand echter, wien ook ik hiernaar vroeg, wist mij daarvan iets anders te zeggen, dan alleen, dat, volgens de overlevering, deze gewoonte wel vóór eene reeks van jaren bestaan had, maar dat de tegenwoordige leeftijd althans daarvan geen voorbeeld meer wist op te leveren. Er bestaat alleen, naar men mij verhaalde, eene wijze van verkeer tusschen de jonge lieden der geboren ingezetenen, welke men krieken, een kriek hebben noemt. Dit is ondertusschen niets anders dan eene bijeenkomst onder de burgerklasse of boerenstand, welke des avonds aanvangt ten 6 of 7 ure, en, met meerdere of mindere vrolijkheid, tot 10 of 12 ure duurt; gedurende welken tijd men zich vermaakt met praten, zingen en schertsen, terwijl somtijds likeur of wijn, maar | |
[pagina 392]
| |
meestal koffij met rijkelijk koek gebruikt wordt. Deze bijeenkomsten echter zijn zeer betamelijk, en leveren hoegenaamd geene schennis der eerbaarheid op. Overigens zien de inwoners er gezond en kloek uit; waartoe de zuivere lucht, die men er geniet, en de doorgaans hooge ligging van den grond, zeer zeker veel toebrengen. Vooral aan het oude Schild en oostelijk gedeelte des Eilands vindt men reusachtige en sterk gespierde mannen. De vrouwen zijn over het algemeen niet onbevallig en zeer blank van vel; men ziet er onder de meisjes, die zeer fraai zijn. De spraak der inwoners verschilt eenigzins, naar mate der plaatselijke ligging; meestal is die snel en met zekere eadence verzeld, zoo als men dit buiten de groote steden veelal opmerkt. Buiten de gewone verbasteringen, die men in Noordholland schier overal aantreft, levert zij echter niets bijzonders op. De leefwijze op Texel verschilt mede, al naar mate van den stand der ingezetenen. Voor den burger- en boerenstand is, zoo als overal, 12 ure de middagklok; voor de overigen 2 à 3 ure. De eigenlijke Texelaren echter eten en drinken verscheidene malen daags, waaronder een kopje koffij met koek eene hoofdrol speelt. De nationale kleederdragt der vrouwen is veelal de gewone Noordhollandsche, echter met minder stijfheid verzeld. Op Texel worden uitnemend lekkere groenten geteeld, waarvan ik zelf herhaalde ondervinding gehad heb, zoo ook de vruchten, doch in mindere hoeveelheid dan voorheen. Het brood, alsmede het ossen- en kalrsvleesch vond ik zeer goed, en vooral het laatste veel beter, dan men ten platten lande gewoonlijk aantreft; het lamsvleesch alhier gaat voor zeer lekker door. Het water is meestal regenwater, dat op de gewone wijze in bakken opgevangen wordt, met uitzondering van het oude Schild, dat tegen een' vasten jaarlijkschen prijs, van weinig belang, uit de wellen voorzien wordt, die men op een kwartier uur afstands van daar, over het buiten Brakenstein, vindt, en welk water bij uitstekendheid geschikt is om op lange zeereizen te dienen, daar hetzelve de eigenschap bezit van een' zeer geruimen tijd volkomen goed te blijven, waarom het dan ook bij voorkeur door de zeeschepen ingenomen wordt, dat eene der voornaamste inkomsten uitmaakt van het algemeen Weeshuis van Texel, aan hetwelk deze wellen of putten in eigendom toebehooren. Snoek, paling, | |
[pagina 393]
| |
eenige baars, enz. hebben wij reeds opgemerkt, dat in den polder Waalenburg gevangen wordt; terwijl in den jagttijd alhier een ruime voorraad van allerlei gevogelte wordt gevonden: in de vijf eendenkooijen, die men op het Eiland heeft, worden, zoo als dat gaat, nu meer dan minder vogels gevangen, die deels op het Eiland verkocht, deels, en wel hoofdzakelijk, naar Amsterdam worden uitgevoerd. Het haas, dat hier in vroeger jaren zeer talrijk moet geweest zijn, is merkelijk verminderd; men hoopt echter, en dit is wel waarschijnlijk, dat, met de uitroeijing van het konijn, deze jagt weder verbeteren zal. Alles echter, althans met weinige uitzondering, is op dit Eiland duur, en de leefwijze, althans voor hen, die zich geene ontberingen getroosten willen, is verre af van goedkoop te zijn, dewijl, zoo als reeds opgemerkt is, zelfs de meest gewone dagelijksche behoeften gestadig van elders moeten aangevoerd worden. Wanneer ik mij echter niet zeer bedriege, dan is deze duurte van verscheidene voorwerpen ook veelal aan de traagheid der inwoners zelve toe te schrijven. Er moest veel meer land bebouwd, en garst, tarwe, aardappelen en ettelijke producten meer aangeteeld worden, dan nu gedaan wordt. Er worden jaarlijks op Texel ettelijke duizende guldens uitgevoerd voor behoeften, die men zich, met overleg en vlijt, even goed van den eigen bodem konde aanschaffen. Maar dan zou de boer wat meer moeten werken en wat minder zijn gemak moeten houden. En daar zit het juist! Ik heb opgemerkt, dat men, over het algemeen, dáár, waar de veefokkerij een hoofdbestaan uitmaakt, trage en onkundige boeren heeft; en dit geldt met nadruk op Texel. De boer aldaar is, over het algemeen, vadzig, eigenwijs en stijfhoofdig, en heeft, bij het inderdaad zeer goed natuurlijk oordeel, dat deze Eilanders doorgaans kenschetst, geen den minsten lust, om hetzelve tot verbetering van zijnen stand aan te wenden. Wanneer hij de dringende behoeften des levens vervuld ziet, dan bekommert hij er zich weinig om, of hij ook eenige genoegens daaraan kan toevoegen, die hij bovendien aan zijn eigenbelang kon dienstbaar maken, door netheid b.v. op zijne boerderij of woning, het schoonhouden zijner landerijen, het aanleggen van een tuintje of moezerij, het kweeken van eenig plantsoen, dat hem des zomers eene aangename schaduw, en des winters eene stevige beschutting konde verschaffen. Neen - dit alles is den regten | |
[pagina 394]
| |
Texelschen boer volmaakt onverschillig, en wat zijn vader en grootvader niet deden, behoeft ook hij niet te doen. Vandaar de staat van verwaarloozing en slordigheid, die men op een aantal boerenplaatsen bespeurt. Hoevele honderde bunders land merkt men bij eene oppervlakkige beschouwing niet reeds dadelijk op, die uitermate geschikt zouden zijn voor houtgewas, en een' rijken intrest zouden opleveren, terwijl het nu ellendige weiden zijn, die naauwelijks de lasten kunnen goedmaken, en waardoor het geheele Eiland overvloed van brandhout zoude kunnen hebben, dat nu bij scheepsladingen van elders moet komen; terwijl de arme zich met den flaauwen brand van gedroogde zoden moet behelpen. Het gaat den Texelschen boer, zoo als het vele, zeer vele menschen gaat. Hij klaagt, en men mag gelooven, dat daartoe reden is. Maar wanneer hij deed alwat nijverheid en vlijt vermogen, met zijnen tijd voortleefde, afstand deed van zijne domme vooroordeelen en bekrompene denkwijze, en alle die middelen aanwendde, die de gevorderde staat onzer Landhuishoudkunde thans kent en aanbiedt; dan voorzeker zou hij eens zien en ondervinden, dat met zijnen grond heel wat anders en wat meer kan gedaan worden, dan waarvan hij nu droomt: doch dan zoude hij zijn gemakkelijk leven moeten vaarwel zeggen, wat minder praten en pijpjes rooken en wat meer werken in den vroegen morgen of den laten avond. Maar - dit zal wel eene stemme in de woestijn wezen! Overigens vindt men hierop loffelijke uitzonderingen. Mij zijn verscheidene boeren aangewezen, die bij vele schapen ook een aantal koebeesten hielden, alle de werkzaamheden daaraan verbonden met zorg en ijver waarnamen, en wier landen in alle opzigten goed behandeld werden. Maar - het zijn uitzonderingen op den regel! En hiermede zijn mijne aanteekeningen ten einde. Ik betuige, dat ik met genoegen eenigen tijd op dit belangrijk Eiland vertoefd heb, en mijn verblijf aldaar mij steeds eene aangename herinnering zal opleveren. |
|