| |
Brief uit en over het oosten.
Uitstap door het Heilige Land.
Na mijn bezoek bij de Drusen kwam ik, langs de zeekusten stevenende, te Caïpha, aan den voet van den berg Carmel terug, alwaar
elie aux élémens parlait en souverain.
Den volgenden dag bragt ik eenige uren door met het bewandelen van de bergvlakte in derzelver onderscheidene rigtingen; het is de uitgestrektste en schoonste berg van Palestina: op verscheidene plaatsen is hij bedekt met houtgewas en bloemen. Aan het einde van een boschje palmboomen zagen wij voor onze voeten de beroemde vlakte van Esdraelon, welke de Kison met zijne wateren besproeit. Daar tegenover verheffen zich de Thabor en Hermon; en ter linkerzijde wordt de gezigteinder bepaald door de heuvelen van Samarië. Dit tafereel beantwoordt, ondanks deszelfs somberheid, geenszins aan het denkbeeld, 't welk men zich vormt van de doodsche dorheid van Palestina; men kan uit de uitstekende vruchtbaarheid opmaken, dat, indien dit land met zorg bebouwd wierd, hetzelve, gelijk eertijds, de hof des Heeren zoude zijn.
Bij het afdalen ontmoetten wij Arabische goochelaars,
| |
| |
die hunne tenten aldaar opsloegen; zij boden ons voor dien nacht gastvrijheid aan, maar hun allerongunstigst voorkomen schrikte ons af. Zij waren vergezeld van jonge vrouwen, wier blaauwgeschilderde lippen weinig bekorend waren.
Genoodzaakt eenen langen omweg te maken, om den Kison te kunnen doorwaden, die door den regen was opgezwollen, kwamen wij eerst den volgenden morgen te Nazareth aan, nadat wij den nacht in een ellendig dorp hadden doorgebragt.
Nazareth is romanesk gelegen, aan den voet van een amphitheater van bergen. Van den kant, vanwaar wij kwamen, bemerkt men hetzelve niet, dan van de hoogte der bergvlakte, die het bestrijkt. Het heeft twaalfhonderd inwoners, die bijna allen Christenen zijn. De reizigers worden geherbergd in een Spaansch, zeer ruim en welonderhouden klooster, ofschoon het getal monniken er op meer dan de helft verminderd is, bij gebrek aan toevoer van de Christenheid. De kerk is rijk en heeft een fraai orgel; onder den vloer van het heilige der heiligen is een kelder, versierd met een prachtig altaar; men toont er de plaats, waar de Engel gabriël aan de Heilige Maagd verscheen. Bij zijne verschijning brak eene granietzuil, die het gebouw schraagde, in twee stukken; het onderstuk is verdwenen, maar het bovengedeelte der zuil is aan het gewelf blijven hangen. De kapellanen verzekeren stellig, dat het er niet in is gemetseld, en dat het er slechts door een eeuwigdurend wonder aan blijft vasthechten.
Op eenigen afstand van de kerk toont men een gedeelte van de werkplaats van den heiligen jozef, en, vlak daarnevens, de school, waar onze Heer te zamenkwam met de kinderen van zijnen leeftijd. Een weinig verder wordt, ter vereering voor de geloovigen, een stuk steen van vier voet hoogte en vijf of zes lengte vertoond, welke men zegt, dat tot tafel voor jezus gestrekt heeft, gedurende een' maaltijd, door hem met zijne discipelen gehouden. Op anderhalve mijl van Nazareth, in de vallei, toont men eene hooge en spitse rots, op welker top jezus door het volk geleid werd, om in den afgrond gestort te worden. Men toont, op eenige vademen daaronder, de plaats, waar hij in het midden van hen doorging en verdween, gelijk ook het merk zijner handen en van een gedeelte van zijn ligchaam. Deze aanwijzingen brengen dien goeden vaderen eenige voor- | |
| |
deelen aan. Maar het belangrijkste schouwspel, dat Nazareth oplevert, bestaat in het grootsch en verheven landschap, 't welk hetzelve omringt. Eene diepe en stille vallei, welke door een in 't wild groeijend loof met een somber groen bedekt is, aan alle ontheiligende blikken onttogen door eene omheining van rotsen, die hare kronkelende zoomen omringen; ziedaar de plaats, waar het den Verlosser der menschen behaagde, in heilige afzondering, na te denken over zijne hemelsche roeping: men kan die plaatsen niet beschouwen, zonder er, met eene vrome aandoening, het merk zijner voetstappen gedrukt te zien, en zonder nog, als 't ware, den hemelschen wierook zijner gebeden ten Hemel te zien opstijgen!
Des anderen daags bezochten wij den Thabor, op zes mijlen afstands van Nazareth gelegen. Het is een schoone, afgezonderde heuvel, welks top bedekt is met een digt bosch. De bergvlakte is zeer beperkt, en men heeft er een prachtig gezigt. Aan den voet, in het midden van een boschje, plaatst de overlevering het huis, waar de Profetes debora geboren werd. Hoe klein werd ons de zegepraal, welke napoleon te dezer gewijde plaatse heeft bevochten!
Van den Thabor begaven wij ons naar Cana, langs een zeer smal pad. Dit dorp, bevolkt met twee- of driehonderd inwoners, ligt in eene vallei, op eene kleine hoogte; men toont er de plaats, waar het eerste wonder van jezus geschiedde. De steenen vaten, waarvan het Evangelie spreekt, zijn in dit vlek nog in gebruik; wij zagen verscheidene vrouwen, die dezelve op het hoofd droegen, toen zij van den put terugkwamen. Voor het overige schijnt het, dat de schoonheid der jeugdige Kananesche vrouwen tot op onze dagen stand heeft gehouden.
Van ons uitstapje teruggekomen, kwamen wij weder in het klooster van Nazareth, en men zette ons tot maaltijd een' voortreffelijken visch voor uit het meer van Tiberias. Ik bragt vervolgens eenige uren door in de cel van den opperste. Die grijsaard beklaagde zich bitter over de bedorvenheid der eeuw, over het verval van het geloof, en hij meende er het bewijs van te vinden in de omwenteling van Spanje en in de vermindering der inkomsten van het klooster. ‘De magt en werkzaamheid des Duivels,’ voegde hij er bij, ‘gaan tegenwoordig alle geloof te boven.’ Hetgeen dien monniken het meeste verdriet veroorzaakt, is, dat hun
| |
| |
toestand verergert; hun wijn vooral is niet te drinken, enz. Het gelukte mij, een dier geestelijken te troosten, door van hem, voor den prijs, dien hij mij vroeg, een reliquiëndoosje te koopen, hetwelk een bijna onzigtbaar gedeelte van het lijk van den heiligen franciscus bevatte!
Van Nazareth kwamen wij aan den voet van den berg Carmel terug, en volgden daarop de oevers der zee aan den kant van Cesarea.
Des anderen morgens zeer vroeg zetteden wij onzen togt langs de kust voort. De weg is, op die plaats, zeer gevaarlijk, uit hoofde van de struikroovers, die dat oord ontrusten. Voor het overige heeft het land een dor en eentoonig voorkomen. Des avonds vonden wij het kamp, waar wij voornemens waren halte te houden, bezet door Sheiks met hun gevolg; hetgeen ons noodzaakte, ons nachtverblijf te houden in eene slechte hut, omtrent een half uur verder gelegen.
Wij bejammerden het zeer, gedurende dien verdrietigen togt, dat de oorlog, waarvan het grondgebied van Naplouse het tooneel was, ons niet toeliet, ons door die stad naar Jeruzalem te begeven; de reis zou alsdan veel aangenamer zijn geweest. Eindelijk kwamen wij te Jaffa, op den morgen van den volgenden dag, dwars door eene menigte tuinen en geurige boomgaarden, waar peren, meloenen en oranjeäppelen in menigte groeijen Die stad verheft zich amphitheaterswijze aan den oever.
Wij genoten een zeer vriendelijk onthaal van den Consul, Signor damiani, een ijverig Christen en gestreng waarnemer der vasten, waarvan hij de voorschriften zelfs overdreef, door ons den wijn te onthouden bij den avondmaaltijd; zelfs een Dervis zou op dat stuk zóó gestreng niet zijn geweest. Hij sprak ons veel over napoleon, dien hij bij zich ontvangen had bij gelegenheid van de inneming van Jaffa, en wien hij tot gids verstrekt had. Ofschoon die togt van het Fransche leger hem bijna van alles beroofd had, verhief hij den Generaal tot de wolken, en toonde met zekeren trots de sopha, op welke deze gerust had. Hoezeer dat meubelstuk thans veel van zijnen glans verloren heeft, moet men echter bekennen, dat de vreemdelingen, die geen dragelijk verblijf kunnen vinden dan bij den Consul, zeer te beklagen zouden zijn, indien zij het niet te hunner beschikking hadden. De Heer damiani draagt het Turksche kostuum, en, wanneer hij zijne functiën als Consul uitoefent, bepaalt hij
| |
| |
zich tot het dragen van de Engelsche kokarde op zijn' tulband. In een der zijstukken van zijn hotel wijst men de woning aan van simon den lederbereider; het is eene donkere kamer, welker zoldering ondersteund wordt door twee pilaren, die men zegt, dat een wonderdadig vermogen bezitten.
Des anderen morgens vroegtijdig kwamen wij te Rama (het oude Arimathéa), een dorp gelegen in eene vrij uitgebreide vlakte en omringd met een olijfbosch. Er is een Roomsch klooster, 't welk door een' Spaanschen monnik alleen bewoond wordt. Die man onthaalde ons zoo slecht, dat wij besloten, een' inboorling te verzoeken, ons huisvesting te verleenen. Tegen den avond ontvingen wij de uitnoodiging, om ons te begeven naar een Armenisch klooster in de nabuurschap. De opperste was afwezig. Het is een bekwaam verblijf, bewoond door vijf of zes geestelijken van eene zeer vrolijke geaardheid; zij noodigden ons uit, deel te nemen aan hunnen avondmaaltijd, en spraken op een' vertrouwelijken toon met ons. Ik heb dikwijls gelegenheid gehad op te merken, dat de Armenische monniken zich boven anderen onderscheiden door hunne manieren, en zich meerder vrijheden veroorloven, dan de geestelijken van andere Orden.
Den volgenden morgen, vóór het aanbreken van den dag, bevonden wij ons op den weg naar de Heilige Stad. Bij het vertrek uit Rama volgt men, gedurende drie uren, eene vlakte, die met rotsaardige heuveltjes bezet is, waarna men ongevoelig de bergen van Judea nadert. Derzelver paden waren zoo smal, zoo hobbelig, en zoo modderig door de aanhoudende regens, dat onze paarden er niet dan met moeite op de been konden blijven. Eindelijk bereikten wij, na verloop van negen afmattende uren, den top van den hoogsten berg, van waar wij Jeruzalem, op een' geringen afstand, ontdekten. Deszelfs gezigt verwekt in de ziel een' somberen indruk, van droefheid en schrik beide.
Wij traden de stad binnen door de poort van Bethlehem, waar men ons dadelijk liet doorgaan, en namen onzen intrek bij een' Arabier, niet verre van de wallen en nabij den toren van david (genaamd die der Pisanen); oordeelende, dat het beter ware, in vrijheid te leven op de Oostersche wijze, dan opgesloten in een klooster, en genoodzaakt, ons te schikken naar de regels van hetzelve. Maar men kan zijn
| |
| |
lot niet ontgaan. Nadat ik een' genoegelijken avond had doorgebragt, ontving ik den volgenden dag eene boodschap van den opperste des kloosters, die mij gastvrijheid aanbood; en op mijne weigering kwam hij zelf zijne uitnoodiging herhalen, op grond van het gevaar, 't welk er voor mij in zoude gelegen zijn, indien ik mij niet bevond onder de bescherming der Vaders van het Heilige Land, in een' tijd, waarin Judea ter prooije was aan al de woede van den oorlog. Die goede vader, door de monniken van Konstantinopel van mijne reis onderrigt, wilde de schatting niet verliezen, welke hij regt had te vorderen van de reizigers, die het Heilige Graf komen bezoeken. Ik begaf mij dus derwaarts. Hij behandelde mij als een waar pelgrim: eene zeer koude cel, behangen met houtsneêprenten, die heiligen of martelaren voorstelden, eene tafel, een stoel, eene slechte matras, dit was alles, wat mij ten deel viel. Bij geluk ontmoette ik een Iersch Edelman, dien zijn reisgenoot verlaten had, om naar Europa weder te keeren.
Ik bezocht dadelijk de omstreken der Heilige Stad van den kant van het Zuiden. Wanneer men de poort van Bethlehem uitgaat en een' hollen weg door, die zich beneden dezelve uitstrekt, komt men aan den Berg des Gerigts of van Sion. Grootsch is deszelfs aanblik uit de diepte van het woeste dal Hinnom, omzoomd door eene keten rotsen, die het tot bolwerk verstrekken. Niets verstoort de stilte dezer eenzaamheid. Ter regterzijde verkwikt de Olijfberg op eene aangename wijze het oog. Aan deszelfs voet strekt zich het dal Jozafat uit, alwaar men, dwars door de boomen, het graf van zacharias ontdekt, den laatsten der Profeten, die door de Joden ter dood zijn gebragt. De eenige beek, welke men van die zijde bespeurt, komt uit de fontein Siloam, aan de tegenovergestelde zijde van Sion. De Heilige Stad is verdwenen, en met haar de gewijde gedenkteekenen, in haren omtrek besloten; en men moet wel een sterk geloof bezitten, om thans derzelver plaats te herkennen. Maar het gezigt dier landstreek, zoo vruchtbaar in wonderwerken, is hetzelfde gebleven. De rotsen, de meren, de valleijen, de bergen van het Heilige Land zijn er altijd nog; alleenlijk hebben eenzaamheid en verwoesting er de beweging en levendigheid vervangen. Derzelver roem is verdwenen; maar derzelver schoonheid bestaat nog, hoewel in een' somberen, digten sluijer gehuld. De vreemdeling schept er een weemoedig vermaak in,
| |
| |
om dezelve te doorloopen. Bij elke schrede verlevendigt zijne verbeeldingskracht de natuur, die bijna verstorven is op deze kale bergen, op deze vlakten, die het merk van menschenvoeten verloren hebben, in die valleijen zonder echo, en zij toont hem het leven en de onsterfelijkheid, zich schitterend verheffende te midden der menschelijke ellende.
De drukkende hitte ontrukte mij aan die vrome bespiegelingen, en noodzaakte mij, vroegtijdig weder huiswaarts te keeren. De nadering van het paaschfeest, gedurende hetwelk de pelgrims zich in menigte te Jeruzalem bevinden, verhoogde nog het belangrijke van mijn verblijf in die stad. Die tijd wordt met ongeduld verbeid in alle de kloosters, vooral in die van de Latijnsche en Armenische geestelijken. Dit laatstgenoemde klooster, hetwelk gelegen is nabij de poort van Sion, is zeer ruim, en heeft een' grooten tuin; men kan er omtrent 800 pelgrims huisvesten; de armsten worden geplaatst in de gebouwen, tot het klooster behoorende; maar de rijken vinden in het klooster zelve kamers, op de Oostersche wijze met meubelen voorzien, en alles, wat zij billijkerwijze kunnen wenschen. Deze laatsten vertrekken nooit, zonder aan de kloosterbroeders aanzienlijke giften te schenken, welke somwijlen verscheidene duizende guldens bedragen. Indien een pelgrim er sterft, behoort alles, wat hij nalaat, tot de Orde. De kerk van het klooster is zeer prachtig versierd, en de vloer bedekt met schoone kerktapijten. De wijk der Armeniërs is de eenige aangename; de straten der stad zijn overigens zeer smal en slecht geplaveid, de huizen van een armoedig voorkomen, en de Bazar zelve heeft niets merkwaardigs. Men ontmoet bijna niemand op de straten; de kloosters, die men er, hier en daar verspreid, ziet, gelijken naar vestingen, wegens de hoogte en dikte der muren, die dezelve tot bolwerken strekken. Men zoude bijna zeggen, dat de monniken, dezelve stichtende, voornamelijk bedacht zijn geweest op hunne persoonlijke veiligheid, De Joden en Christenen vertoonen zich niet, dan onder den uiterlijken schijn van armoede, ten einde de jaloersche hebzucht der Turken niet gaande te maken. De wijk, welke uitsluitend den Joden behoort, is
ten oosten gelegen, in het benedengedeelte der stad; het is de morsigste van alle. Men vindt er echter zeer rijke inwoners, welke op een' met hun vermogen overeenkomstigen voet leven. De Joden van beiderlei seksé hebben er, over het algemeen, een
| |
| |
bevalliger uiterlijk voorkomen, dan in de andere werelddeelen, ofschoon hun gelaat altijd de onuitwischbare trekken van het Hebreeuwsch karakter vertoont.
De bevolking van Jeruzalem beloopt omtrent 20,000 zielen; te weten 10,000 Joden, 5000 Christenen en 5000 Turken of Arabieren. De stad heeft omtrent drie mijlen in omtrek.
De stad, grenzende aan het dal Jozafat ten oosten, en ten zuiden aan dat van Hinnom, vormt een ruim vierkant op de vlakte van den berg Sion, dien zij geheel bedekt. Ten noorden is de vlakte van Jeremias, bezaaid met olijfboschjes. De omtrek der oude stad moet niet veel grooter geweest zijn, ten zij zij zich ten noorden in de vlakte uitstrekte. De berg Sion is de helft minder hoog dan de Olijfberg, de minst hooge van die, welke Jeruzalem bestrijken. De stad, met geduchte bolwerken omringd, heeft vijf poorten, te weten: de gouden poort, die van Damascus, Sion, St. Stephanus en Bethlehem.
Vergeefs zou de reiziger buiten hare muren den Kruisberg zoeken; hij is binnen haren omtrek begrepen, en in dat opzigt is zijne omschansing thans regelmatiger dan eertijds. Het is een kleine berg, welks hoogte geene verandering heeft kunnen ondergaan, en op welks top zich de kerk van dien naam bevindt. Daarenboven bepaalt de overlevering deszelfs ligging zoo naauwkeurig, dat de bedenkingen van het ongeloof hieromtrent onverschoonlijk zouden zijn.
De moskee van omar, ontoegankelijk voor de Christenen, is het prachtigste gebouw van het Turksche rijk; zij is gesticht ter plaatse, waar eertijds de tempel van salomo zich verhief. Rondom dezelve is eene ruime plaats, beschaduwd door wijngaarden, die de eenige aangename wandelplaats voor de stad uitmaken. De moskee ligt nagenoeg op hetzelfde vlak met de naburige straten, ofschoon de tempel van salomo zeer veel hooger lag, dan het overig gedeelte der stad. Tegenwoordig is het hoogste gedeelte ten westen, tusschen de poorten van Bethlehem en Sion. De helling van den berg van dien naam, beschaduwd door olijfboomen en bedekt met tuinen, levert een vrij aangenaam gezigt op; aan het zuidelijk uiteinde der stad, op eenige schreden afstands van de wallen, ziet men de moskee van david, waar de Turken verzekeren, dat de overblijfselen van dien Koning en van zijnen zoon salomo rusten. Zij
| |
| |
grenst aan een klein gebouw, gesticht op de overblijfselen eener aloude kapel. Dáár hield jezus den laatsten paaschmaaltijd met zijne discipelen.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|