Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1830
(1830)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets, over het eiland Texel.Aan den Heer Redacteur der Vaderlandsche Letteroefeningen.
Mijn Heer de Redacteur!
Dezer dagen las ik in den Vriend des Vaderlands, voor Febr. 1830, eene beschrijving van het Eiland Texel, welke, niet meer dan het resultaat eener vlugtige beschouwing van slechts éénen dag zijnde, natuurlijkerwijze hoogst onvolledig moest zijn. Ik herinnerde mij, dat ik, niet zeer lang nog geleden, eenigen tijd op dat Eiland mij opgehouden hebbende, bij die gelegenheid, volgens mijne gewoonte, verscheidene aanteekeningen gemaakt had, betreffende de plaats, inwoners, zeden en manieren enz. Spoedig nu kreeg ik die eens uit de portefeuille, herlas die, en begreep, dat dezelve door UEd. welligt niet ongeschikt zouden worden geacht, een plaatsje in UEd. Mengelwerk te vullen; wordende overigens aan dezelve door mij hoegenaamd geene waarde gehecht, dan die van zoo veel mogelijke naauwkeurigheid. Heb ik alzoo mij in deze mijne meening niet bedrogen, Mijnheer, wees dan zoo goed, aan het oogmerk der inzending te voldoen, als wanneer dit mij welligt zal aanleiding | |
[pagina 340]
| |
geven, van tijd tot tijd dergelijke opmerkingen omtrent andere min algemeen bekende plaatsen aan UEd. toe te zenden. Ontvang, Mijnheer, de verzekering der hoogachting, waarmede ik de eer heb te zijn
UEd. bereidw. Dienaar
V.D. G........, Maart 1830.
Het Eiland Texel - van ouds Texlum -, het voornaamste onzer noordelijke Eilanden, ligt op ongeveer een uur afstands van de Helder, en wordt ten noordwesten met eene keten van duinen, en aan de overige zijden door zeedijken omringd, en tegen de zeevloeden beveiligd. Vereenigd, zoo als nu, met het Eijerland, dat, volgens de geschiedenis, vóór 1629 nog een afzonderlijk eiland was, heeft hetzelve eene uitgestrekte oppervlakte, wier geheele omtrek, alle duinen en duingronden daaronder begrepen, op 16 à 18 uren gaans kan berekend worden: de binnen de dijken gelegene en gecultiveerd wordende landerijen beloopen 7 à 8000 bunderen gronds, waarvan slechts een zeer klein gedeelte tot bosch of bouwland, en al het overige tot wei- of hooiland gebezigd wordt. Men telt thans op dit Eiland nog zes dorpen, namelijk den Burg, het oude Schild, den Hoorn, de Waal, het Oosterend en de Koog, ofschoon dit laatste naauwelijks meer den naam van dorp verdient, en alleen nog uit eene vrij nette kerk en toren, met ongeveer 15 of 20 huizen, bestaat. Overigens vindt men een aantal gehuchten van 6, 8 en meerdere huizen, die, overal verspreid, het hunne toebrengen, om het geheel des Eilands een levendig aanzien te geven. Over het algemeen heb ik opgemerkt, en heb dit trouwens bij eigene ondervinding, welk een hoogst ongunstig denkbeeld men meestal zich van een Eiland vormt. Ik herinner mij nog zeer goed het oogenblik, toen ik mij naar Texel begaf. Opgevoed in eenen kring en op eene plaats, waar men hoegenaamd geen eigenlijk denkbeeld van zee of eiland had, waar alwat zee heette reeds eenen zekeren afschrik inboezemde, was het mij een wonderlijk denkbeeld, toen ik, om gewigtige redenen, mij naar een Eiland moest begeven, en aldaar eenigen tijd vertoeven! Een denkbeeld van bekrompenheid van plaats; barheid van oord; een klein plekje | |
[pagina 341]
| |
gronds, van waar men steeds de oneindige zee voor oogen had; onbeschaafdheid van zeden..... ziedaar de opbeurende gedachten, die mij bezig hielden, toen ik in de postschuit stapte en naar Texel stevende!Ga naar voetnoot(*) Trouwens dit is niet onnatuurlijk, wanneer men de gewone reisroute, althans van Haarlem af, in aanmerking neemt. Hoe aangenaam toch is niet de weg van Haarlem naar Alkmaar! Eene gemakkelijke diligence voert u snel langs eenen uitmuntenden straatweg, beplant met fraai opgaande boomen; het oog vindt onophoudelijk nieuwe lusthoven, nieuwe schoonheden van allerlei aard, die men met telkens fraaijere verwisselt, prachtige buitenplaatsen, kostbare gebouwen, fraaije bosschen, uitmuntende weiden en wat niet meer! Alkmaar gepasseerd zijnde, krijgt het land dadelijk eene geheel andere gedaante; - met weinige uitzondering, geene lusthoven, geene prachtige gebouwen meer. Ofschoon de Zijpe heerlijke landouwen oplevert en van de vlijt harer ingelanden getuigt, kan zij toch op verre na niet aan het oog die heerlijke tooneelen vertoonen, die het aan gene zijde van Alkmaar geniet. - Maar thans komt men aan het Zand; en nu - vaarwel schoone Natuur! eene onafzienbare vlakte van heide of schralen weidegrond, doorsneden van een schier regtlijnig kanaal; ten oosten de Zuiderzee, ten westen eene reeks van dorre duinen, - ziedaar wat nu het oog vindt, en somberheid en treurigheid in het hart doet ontstaan, in plaats van den vrolijken moed, dien men nog kort te voren ondervond! Zóó gestemd, komt men aan het Nieuwe Diep, en moet nu over den wijden plas naar - het eiland Texel! Wat nu moet dat niet zijn! Immers het kan wel niet anders, of dit moet nog minder zijn dan het treurige tooneel, dat men pas gezien heeft! Zóó ten naastenbij waren mijne gedachten gedurende den overtogt, die, begunstigd door goeden wind en tij, binnen het uur plaats had; en ik geloof, dat het wel die van menigeen zullen geweest zijn, die voor het eerst deze reize deed, en nimmer te voren, noch van zee, noch van Eiland, eenige eigene ondervinding had. | |
[pagina 342]
| |
Hoe aangenaam intusschen werd ik verrast, zoodra ik in de haven van het oude Schild voet aan wal zette, en vol nieuwsgierigheid het oog opsloeg, ten einde toch eens te zien, waar ik nu wel stond. Links van mij het oude Schild; vóór mij, oost en westwaarts, uitgestrekte en welige landerijen, met tallooze kudden schapen en hoornvee; hier en daar op verre afstanden verschillende torens; overal kleinere of grootere gehuchten, of enkele boerderijen, door kleine boschjes van hakhout afgewisseld; terwijl eindelijk noordwaarts af het gezigt op eene allerbevalligste wijze bepaald werd door het buiten Brakenstein, eenige nevensliggende boerenplaatsen en een boschje van opgaande eiken, welk alles tegen de glooijing eener hoogte gelegen is, die algemeen onder den naam van den Hoogenberg bekend is, en van het standpunt, dat ik gekozen had, den horizont bepaalt. Inderdaad, dit was mij althans eene zeer groote en aangename verrassing! Maar keeren wij van deze uitweiding terug, en beschouwen wij het Eiland Texel nu in eenige bijzonderheden. Ik moet echter hier opmerken, dat ik een aantal derzelven aan eigene opmerking en naauwkeurig onderzoek verschuldigd ben, maar ook vele daarvan door mij ontleend zijn van iemand, dien ik, zoo door zijnen stand en oordeel, als ook door zijne bij mij geblekene waarheidsliefde en langdurige bekendheid met dit Eiland, volkomen bevoegd achtte, mij al datgene mede te deelen, wat ik gaarne weten wilde, en welke ik dan even getrouwelijk wil mededeelen, als ik die ontvangen heb. Hij zelf, dit geschrijf welligt lezende, oordeele daarover! Texel bevat eene bevolking van 4800 à 5000 zielen, verdeeld in de verschillende dorpen en het open veld. Alle deze dorpen, echter, vormen met elkander slechts ééne gemeente, en behooren alzoo onder een en hetzelfde plaatselijk bestuur, dat, de Burgemeester en een Secretaris daaronder begrepen, uit tien leden bestaat. Veefokkerij, landbouw en zeevaart maken de hoofdtakken van bestaan uit dezer bevolking. Wat de eerste betreft, zoo bepaalt zich deze hoofdzakelijk tot de schapen, die als van zeer goed ras bekend staan, en wier wol dan ook zeer gezocht is; - derzelver getal beloopt plusminus 30,000, met ongeveer 2000 stuks groot en klein hoornvee en 380 à 400 paarden. Jaarlijks wordt een gedeelte van de daarvan afkomende lammeren in Mei naar de markt te Lei- | |
[pagina 343]
| |
den vervoerd; - dit getal beloopt 10 à 12,000. Met Sint Jan wordt de wol verkocht, die van de jarige schapen geschoren is, aan Commissionairs, die tot dat einde op Texel komen, en voornamelijk voor Fransche rekening koopen, alzoo daar te lande de fabrijken de Texelsche wol voor eene zekere soort van lakens bijzonder schijnen te behoeven; - de hoeveelheid dezer uitgevoerde wol kan op 75,000 Nederl. ponden door elkander begroot worden. Buitendien worden jaarlijks een aantal (zoogenaamde) oude schapen, eenig vet hoornvee en ettelijke duizende ponden groene kaas uitgevoerd. Ik herinner mij hier, dat, ten aanzien dezer groene of Texelsche kaas, ik vrij naauwkeurig onderzocht, alzoo ik omtrent derzelver bereiding, in der tijd, de zonderlingste vertellingen gehoord had. De waarheid daarvan is deze: de kaas wordt van schapenmelk op dezelfde wijze als andere kaas toebereid; de éénige vreemdigheid, die haar dan ook die groene en eigenaardige kleur en smaak geeft, is, dat bij derzelver bereiding eenig sap gevoegd wordt, dat men uit versch gevallen schapenmest, door middel van een sijn doekje, perst. Ik vernam, dat sedert eenigen tijd door het plaatselijk bestuur, met behulp van het Gouvernement, veel werks werd gemaakt ter bevordering der paardenfokkerij: tot dat einde bevinden zich aldaar drie hengsten van Vriesch, Arabisch en Engelsch ras, die ik dan ook gelegenheid bekwam te zien, en welke in een' aan den Heer Mr. r....... toebehoorenden stal gehouden, en goed voorzien en opgepast schenen te worden. Het Texelsch paardenras is, ofschoon klein, niet slecht gebouwd, en, naar men zegt, sterk. Wanneer men het maar eerst zoo verre zal hebben kunnen brengen, om de liefhebberij voor fraaije paarden, die wat meer dan alleen vier pooten en een' kop hebben, alhier op te wekken, dan geloof ik, dat het bestaande ras zeer goed zal kunnen worden, en welligt eenmaal uitmuntende paarden, vooral voor de ligte cavallerie, kunnen opleveren.Ga naar voetnoot(*) Wat nu betreft de welvaart des boerenstands, zoo schijnt die in de tegenwoordige dagen op Texel zeer verminderd te zijn bij eenige jaren geleden, waarvan de oorzaak hoofdzakelijk te wijten is aan de sterk verminderde prijzen der wol, | |
[pagina 344]
| |
en dus ook van het schaapvee, alzoo in den zoogenaamden Franschen tijd dezelfde wol voor een gulden het oude pond verkocht werd, die thans een gulden en minder het Nederl. pond geldt; de lammeren golden destijds f 5 à f 6 en nu f 2½ à f 3. Dit groote verschil heest den boer geweldig achteruitgezet, en velen derzelven in eenen toestand gebragt, waaruit zij zich niet ligt zullen herstellen; vooral daar er weinige hoop is, dat de aanleidende oorzaak dier prijsvermindering (de hooge belasting, namelijk, der vreemde wol in Frankrijk, en het overvoeren van alle markten met Engelsche wol) spoedig zal ophouden. Overigens heeft men alhier verscheidene, voor hunnen stand, vermogende veehouders en landhebbers, op wie het boven aangemerkte dan ook van mindere toepassing is; maar, gelijk trouwens overal, de vermogenden maken de uitzondering op de middelmatigen en geringen. Zoo als ik boven reeds gezegd heb, het Eiland Texel bestaat grootendeels uit wei- en hooiland; - in de laatste jaren, echter, schijnt men de hooge belangrijkheid van houtgewas meer begrepen te hebben; vandaar ook, dat men thans op vele plaatsen, vooral bij de Koog, grootere en kleinere boschjes van hakhout op het land verspreid ziet, en waarin een der gegoedste veehouders en landhebbers een navolgenswaardig voorbeeld geeft; dan over het algemeen beteekent het niet genoeg. Bouwland overigens bevindt er zich, naar gelange der uitgebreidheid des Eilands, ook niet veel; - dit schijnt intusschen mede meer en meer bijval te vinden en gaat voorwaarts. Men teelt hier eene goede soort van aardappelen, die vooral in het voorjaar, zoo men zegt, lang goed blijven; voorts rogge, tarwe, garst, enz. - maar alles op verre na niet genoegzaam voor de belangrijke behoeften van het Eiland zelve. De zeevaart, in het algemeen, is een andere hoofdtak van bestaan der Texelaren, en bepaaldelijk wel voor de bewoners van het oude Schild, den Hoorn en het oostelijk deel des Eilands. Het gezamenlijk getal der bij dien tak van bestaan belanghebbenden kan alleen op 1500 à 2000 zielen begroot worden. Van ouds her, en vóór nog niet vele jaren, woonden er een aantal koopvaardijkapiteins, die op Texel geboren en gehuwd waren, en dan ook, wanneer zij hunne schaapjes, zoo men zegt, op het drooge hadden, aldaar hun overig leven sleten, en alzoo daar ter plaatse de door hen overge- | |
[pagina 345]
| |
wonnen kapitalen in omloop bragten en hielden. Thans, echter, bevinden er zich nog maar weinige oude kapiteins op Texel: de geheele verandering van tijdsomstandigheden, van denkwijze, van behoeften, en wat niet al? die in de laatste 25 jaren een' zoo belangrijken invloed op de Maatschappij uitgeoefend heeft, heeft ook deze voorvaderlijke gewoonte in onbruik doen geraken; en naauwelijks is de Texelaar tot eersten stuurman of kapitein bevorderd, of de kring wordt hem, naar het schijnt, op Texel te eng; hij moet naar Amsterdam, vindt dan ook daar, vooral tegenwoordig, zeer veel, wat geene andere plaats hem zóó schenken kan, en - keert nimmer naar zijne geboorteplaats terug! Dit is voor het Eiland een wezenlijk nadeel, en, geloof ik, ook minder bevorderlijk voor de opleiding van deszelfs jongelingen tot bekwame stuurlieden en kapiteins. Door die verwijdering naar de hoofdstad of elders wordt de naauwe band, die anders, uit den aard der zaak, de zoodanigen aan hunne overige medeëilanders verbindt, meer of min verbroken. Men krijgt zoo vele andere betrekkingen, dat de natuurlijke neiging, om eigen volk, om het eens zoo te noemen, voort te helpen, en daaraan eens wat moeite en zorg te besteden, verloren gaat. Maar het is hiermede al gelegen als met duizend andere zaken; andere tijden, andere zeden, en geene redenering is in staat daar tegen op te werken. Het getal der vaartuigen, die op Texel te huis behooren, beloopt ruim honderd. Onder dezelve bevinden zich 14 à 15 schooijerschuiten, die bepaaldelijk voor de loodserij dienen, en doorgaans met 8, 10 of meer man varen; een tiental vischschuiten, wier hoofdbestemming zich wel laat denken; een tien- of twaalftal kagen, die als beurtschepen de dienst voor het publiek verrigten tusschen Texel en Amsterdam, Harlingen, Alkmaar enz.; terwijl alle de overige of voor bijzondere rekening der op Texel wonende kooplieden en winkeliers, of op de oestervangst varen: ook met het wier-halen houden vele derzelven zich gedurende zekeren tijd bezig. De loodserij op Texel bestaat uit een 140 à 150tal loodsen, behalve de leerlingen, waarvan een 70tal aan den Hoorn, en de overigen aan het oude Schild enz. woonachtig zijn. Die van den Hoorn zijn meer bepaald buitenloodsen; dat is, zij zoeken de schepen in zee tot in het kanaal op, en brengen die tot op de reede of in het Nieuwe Diep, als wanneer de binnenloodsen die vervolgens (althans voorheen) | |
[pagina 346]
| |
naar Amsterdam opbrengen. Zij allen staan onder het onmiddellijk toezigt van eenen Commissaris, die aan het oude Schild zijn verblijf houdt. Het lot dezer menschen is waarlijk betreurenswaardig! Het is nimmer van veel beteekenis geweest; maar sedert de laatste jaren is het nog merkelijk achteruitgegaan, vooral dat der binnenloodsen, alzoo het opbrengen van schepen naar Amsterdam, bij het menigvuldig gebruik der zeeschepen van het Noordhollandsche kanaal, nagenoeg geheel vervallen is. Wanneer men henzelven hoort verhalen, en dit door onpartijdigen als volkomen waarheid hoort bevestigen, dan kan men zich niet genoeg verwonderen, hoe er nog menschen kunnen gevonden worden, die aan zoo kommervol een leven, bij zoo geringe verdiensten, zich willen toewijden. Door elkander gerekend, is het een zeer gelukkige loods, die f 200 in een rond jaar verdiend heeft! Maar een groot aantal, die op verre na die som niet halen kunnen; en hiervan moeten dan man, vrouw en meestal een aantal kinderen leven! want de vruchtbaarheid der huwelijken schijnt, zoo als schier algemeen, ook bij hen in eene omgekeerde rede te staan tot de middelen, om de behoeften derzelven te bestrijden. Het éénige buitenkansje, (want wat vak toch heeft dit niet?) dat die arme drommels hebben, is hun (zoogenaamde) knapzak. Treffen zij nu een' redelijken kapitein aan, en is die over den loods tevreden, welnu, dan wordt die knapzak bij het vertrek van boord nog eens voorzien, en dit bereidt den man dan nog eene goede ontvangst bij zijne chêre moitié, en behoort tot de emolumenten van het vak! Maar ernstig - het heeft mij met verwondering getroffen, dit zóó gevonden te hebben. Wat is een loods toch inderdaad een belangrijk wezen voor een land als het onze, dat met den koophandel staat of valt! Zoodra toch komt hij niet aan boord, of hij vervangt den kapitein; hij zegt en beveelt, hoe er gestuurd, wat er gedaan of gelaten moet worden; op hem, in één woord, rust de geheele zedelijke verantwoording van schip en lading en alle de menschenlevens, die zich aan boord bevinden. Voeg dan hierbij de onvermijdelijke zorgen, moeiten en gevaren, die zij het grootste deel van het jaar moeten trotseren, en die de meesten, vóór den tijd, doen oud en grijs zijn, - wat ware dan billijker en natuurlijker, dan dat een zoo nuttig lid der Maatschappij, bij kunde en vlijt en goed gedrag, een redelijk stuk broods mogt kun- | |
[pagina 347]
| |
nen verdienen, en op zekeren ordentelijken voet werd beschouwd en behandeld? Te meer verwonderde mij dit, daar, zoo mijn geheugen mij niet zeer bedriege, ik dit in de zuidelijker havens van het Rijk op een' geheel anderen voet heb ingerigt gevonden, oneindig doelmatiger voor den koophandel en tegelijk beter voor de loodsen zelve. Ik kan niet denken, dat bij een Gouvernement als het onze, dat alle de onderdeelen van het bestuur zoo naauwkeurig onderzoekt en kent, de onvolkomenheid der inrigting van het loodswezen op Texel, en het beklagenswaardig lot der loodsen zelve, onbekend is; en van deszelfs verlichting en doorzigt kan men, naar mijn gevoelen, niet anders verwachten, dan dat hieromtrent, over korteren of langeren tijd, eens eene geheele en afdoende organisatie plaats zal vinden. Tot zoolang intusschen wensch ik van harte, dat de Hemel der loodsen knap zak steeds rijkelijk zegenen moge! De ligplaats der vaartuigen dezer loodsen is achter den Hoorn of aan den Horst, een dusgenaamde zandbank en inham van het Eiland. Daar zijnde, wees de gids, dien ik bij mij had, mij de plaats aan, waar reeds napoleon (die, om dit in het voorbijgaan te zeggen, even als zijn broeder, Koning lodewijk, dit Eiland ook nog bezocht hebben) het voornemen had, eene sterkte, met het noodige geschut voorzien, aan te leggen, ten einde, in geval van nood, die in verband te brengen met de forten aan de Helder, om alzoo eenen indringenden vijand op eene doelmatige wijze te kunnen verwelkomen; en verhaalde mijn gids er mij tevens bij, dat ook ons Gouvernement nog van tijd tot tijd op deze aangelegenheid zoude zijn opmerkzaam geweest. Hoe dit zij, de mogelijkheid voorondersteld zijnde, een zoodanig fort aldaar aan te leggen, wil ik gaarne gelooven, dat hetzelve een uiterst belangrijk punt zoude kunnen opleveren; terwijl het overigens zich nog al begrijpen laat, dat het Gouvernement niet zal verzuimen, die maatregelen te nemen, waardoor de toegang tot de kolossale en kostbare Maritime inrigtingen van het Nieuwe Diep tegen allen indringenden vijand, des noods, zoude kunnen verdedigd worden. - Dan, verder. De oestervangst houdt een aantal andere vaartuigen bezig, die echter meestal aan den oostkant van het Eiland te huis behooren; - de oesters worden aldaar op bedden gebragt, dat is, op zekere afgebakende plaatsen aan het strand, waar zuiver water is, geplant of gelegd, en vervolgens alzoo gespeend en het geheele jaar door gevischt. | |
[pagina 348]
| |
Mij is het getal oesters opgegeven, dat voorheen jaarlijks gerekend werd van Texel naar Amsterdam en elders vervoerd te worden; dan, door hetzelve niet te hebben opgeteekend, is het mij vervolgens uit het hoofd gegaan; dit weet ik echter, dat het bijster groot was; maar, hoe groot ook, moet hetzelve niet halen bij de tallooze oesters, die sedert 2 à 3 jaren gevonden en gevischt zijn. Deze buitengemeene overvloed, echter, is verre af van in het voordeel der oestervisschers te zijn, daar dezelve hierdoor zoo zeer in prijs zijn gedaald, dat zij soms schier onverkoopbaar waren. Men schijnt er tegenwoordig ook vele van Texel naar Hamburg te verzenden. Het Noordhollandsche kanaal heeft aan het Eiland, voor zoo verre deszelfs zeedorpen betreft, een' gevoeligen slag toegebragt, en vooral voor het oude Schild, dat nog vóór kort eene zeer bloeijende plaats moet geweest zijn, waar voor geld geene woning te bekomen was en de menschen als opeengepakt waren, een treurig verschiet geopend. En geen wonder! Voorheen toch lagen er steeds, en vooral in het voor- en najaar, een aantal zeeschepen, zoo oorlog als koopvaardij, op de reede van Texel, en moesten er soms weken aaneen op een' gunstigen wind blijven wachten. Gedurende dien tijd werden alle die schepen door Texelsche zeelieden bediend, die men klaarmakers heette. Deze kwamen met hunne vaartuigen dagelijks aan boord, en verkochten er, voor contante en goede betaling, melk, eijeren, versche boter en kaas, hoenders, duiven en ander gevogelte, brood, vleesch, visch, groenten, vruchten, en alles, in één woord, wat tot de dagelijksche consumptie behoort, en het Eiland maar opleverde. Vandaar dan ook het aanzienlijk getal winkels aan het oude Schild. Welk een vertier moest dit niet geven! Hierbij kwam het debiet, dat de aldaar wonende tagrijnen, zeilmakers, victualiekoopers enz. hadden. Één storm, en hoevele schepen hadden al dadelijk weêr wat noodig! deze een kabel, gene een anker, een derde wat anders, dat alles gemakshalve al spoedig van Texel gehaald werd. - Maar dit alles is nu over; - de schepen komen binnen, zeilen in het Nieuwe Diep, worden door de sluis geschut, en jagen of zeilen veelal dadelijk op naar Amsterdam; omgekeerd, die van Amsterdam blijven in het Nieuwe Diep, tot de oostewind komt, en zij als in een oogenblik met de stoomboot uit de haven zijn; en van alle de voordeelen, | |
[pagina 349]
| |
die voorheen van dezelve getrokken werden, bekomt dit Eiland er nagenoeg geene meer. Maar, wat zal men zeggen? Het lijdt wel geen twijfel, of niet alleen Texel, maar ook de Helder, het Nieuwe Diep en onderscheidene andere belangen hebben door het Noordhollandsche kanaal geleden; - dan wat beteekent dit, gelegd in de groote schaal tegen de belangen des koophandels? en het lijdt wel geen twijfel, of, zoolang Amsterdam nog eenigen koophandel zal bezitten, zal het nageslacht ook in dit opzigt het aandenken in zegening houden van eenen Vorst, aan wiens echt Hollandsche vastheid en moed in het uitvoeren van ééns weldoordachte ontwerpen men ook dat reuzenwerk verschuldigd is.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|