Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1830
(1830)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijSchets van den natuurlijken en zedelijken toestand van Holland en deszelfs bewonersGa naar voetnoot(*).(Uit een Zwitsersch Tijdschrift)Ga naar voetnoot(†).
Men kan Holland als eene aanspoeling beschouwen, vóór | |
[pagina 333]
| |
omtrent 3000 jaren, op een' fraaijen zomerdagGa naar voetnoot(*), door laag water, van drie groote stroomen gevormd. Werkzame menschen bemagtigden terstond de nieuwe landstreek, en verhinderden de rivieren, die in den volgenden winter, zoo als gewoonlijk, te overstroomen. De bezetting dezer aardkluit is niets anders dan eene gewelddadige inbreuk op het gebied der zee. Mag men daaruit besluiten, dat Holland vroeg of laat weder door het Element zal verslonden worden, 't welk hetzelve gedurig bedreigt? Zekerlijk. - Maar de verbazende dijken, die het daartegen beschutten? Dezelve zijn inderdaad bewonderenswaardig; maar toch zal, in weerwil van alle moeite en kosten, de zee die toch eindelijk vernielen, en geheel Holland doen overstroomen. Een eenige mol kan daartoe volstaan. - Één mol? - Wel ja; deze behoeft slechts een gat te maken, waardoor de Oceaan kan heendringen, om zijn eigendom te hernemen. Misschien kan een houtworm, door de vernieling van het paalwerk der dijken, hetzelfde veroorzakenGa naar voetnoot(‡). Met één woord, alles is in Holland met de Natuurin strijd, de instellingen zoo wel als de grond. Een hol, sponsachtig land, diep onder de oppervlakte der omringende en doorstroomende wateren, die eigenlijk de hooger liggende eilanden zijn. Door dit geheel kunstige leven der bewoners onmarden de hartstogten daar zeer ligt in ondeugden. De Hollanders hebben een' vasten karaktertrek, een' onveranderlijken volksaard, die aan de Belgen, welke met hen thans, om zoo te spreken, één volk moeten uitmaken, ontbreekt. Met dit alles zijn zij niet van eenen vorm, die | |
[pagina 334]
| |
grootsch genoeg is, om andere Volken te beheerschen. En dit is toch juist hun hoofdzwak. Er heerschte dáár, gelijk thans nog, het gevaarlijkste bederf van alle, de gierigheid, het gevolg van den rijkdom. De Souvereiniteit was niet bij de Staten-Generaal, maar bij reeders, bankiers en eenige Patricische geslachten. Noch de Stadhouder noch de Raadpensionaris waren alvermogend, maar de Burgemeester van Amsterdam, eene oude pruik van zes verdiepingen, gewoonlijk de cato aller gierigaards, juist om zijne gierigheid gekozen. Hij zelf was niets anders dan het werktuig eener Oligarchie van omtrent dertig tirannenGa naar voetnoot(*), die de Aristokratie van eenige duizend zware geldkisten bekleedden. Het bederf van het Grieksch-Romeinsche Keizerrijk was niet zoo erg, als dat van HollandGa naar voetnoot(†). De Hollanders hebben slechts ééne hoofddrift; die van den rijkdom. Zij hebben de Republikeinsche Regering der Karthagers, zonder derzelver grootheid, gehad, omdat zij slechts hun voordeel in de beheersching zochtenGa naar voetnoot(‡). Het menschdom was, en is, in hunne oogen niets anders, dan eene kudde ganzen of koeijen. Hun geheele vernuft, hunne geheele eerzucht bestaat daarin, hetzelve te plukken en te melken. In het kleine hoekje moeras, dat zij bewonen, hadden zij eertijds drie vierden van alle schatten der Aarde opeengestapeld. Slechts die Financiers, die 30 of 40 millioenen guldens bezaten, werden voor rijk gehouden. Wie niet meer dan één millioen had, was een arme sukkel. Had men de Hollanders ongemoeid laten begaan, zoo als | |
[pagina 335]
| |
zij begonnen waren, zoo hadden zij de geheele beschaafde wereld in hunnen knapzak gestoken. Toen de Republiek viel, bestond zij sedert lang slechts uit crassussen, zonder ooit eenen cesar gehad te hebbenGa naar voetnoot(*). Thans, nu zij zonder hun toedoen onafhankelijk zijn, willen zij hunne heerschappij op een ander Volk laden, hoewel zij het geenszins overwonnen hebben. Zij bezwaren het met verbazende belastingen, om hunne schulden te betalen, want België heeft er geene. Zij bekommeren zich niet in het minst daarom, hen verlichter en verstandiger te maken, omdat zij van deze moeite geene klinkende voordeelen trekkenGa naar voetnoot(†). Maar zij dwingen hen, uitsluitend hunne taal aan te nemen, omdat zulks nuttig is voor hunnen handel. Het karakter der Hollanders is koud, zonder nadenkend te zijn. Zij rekenen; maar het ontbreekt hun aan grondigheid. Zij zijn nijver, zonder groote werkzaamheid. Zij speculeren, maar wagen niets. Zij zijn volhardend, maar zonder kracht. Hunne spaarzaamheid, die men hun als deugd kan toerekenenGa naar voetnoot(‡), is eene werking van het temperament, hetwelk zij met alle Noordsche Volken gemeen hebben. Wanneer zij echter van de natuur de gaaf van te schrapen ontvangen hebben, ontbreeks het hun daarentegen volstrekt aan die van verstandig uit te geven. Zij verzamelen geweldige schatten, zonder te weten, wat zij daarmede doen zullen. Vandaar de groote schatten in klinkende munt, die zij thans nog bezitten, en die voor de Maatschappij verloren zijn, zonder hunzelven tot eenig voordeel te dienen. Dat kan ook niet anders. Want zij, die slechts door gierigheid zulk een groot vermogen hebben zamengeschraapt, zien er van af, om daarvan gebruik te maken. De zeden der Hollanders zijn geregeld, omdat het belang haar tot grondslag dient, en dewijl zij, door de koude, de luchtstreek te baat hebben. Galanterie kent men weinig, omdat er weinig gezelligheid is. De vrouwen zijn, ten opzigte van het huisbestuur en de opvoeding der kinderen, meer dan | |
[pagina 336]
| |
ergens elders verantwoordelijk. Zonder overeenstemming met, of het verdragen van haren echtgenoot is er voor haar in de wereld geen aanzien. Het leven binnenshuis is voor haar zoo vervelend, dat zij zich daarvoor menigmaal door zwakheden zoeken schadeloos te stellen, die men elders zeer slecht en verachtelijk vinden zou. Zij zien den vreemdeling in haar huis altijd zeer gaarne; maar hij moet door den man ingeleid worden, die niet meer jaloers is, zoodra hij van den gast aanzienlijke voordeelen hoopt te trekkenGa naar voetnoot(*). De schoone sekse is in Holland noch aandoenlijk, noch teeder; slechts verveling en zinnelijkheid kunnen haar doen vallen. Maar zelfs deze afdwalingen zijn alleen toevallig, omdat de hartstogt daarbij niet medewerkt. Zoodra een welopgevoed meisje getrouwd is, ziet zij af van haar piano, hare teekeningen, van alle kunsten van vermaak, om zich geheel aan de zorg voor haar huisgezin toe te wijden. Zij vindt eene menigte kleingeestige bezigheden uit, die nogtans alle betrekking op hare huishouding moeten hebben, om den tijd te verdrijven, en de ledigheid van haar hart te vervullen. Het gedrag der mannen is, van hunnen kant, naar hunne inkomsten, naar hunne winsten berekend, en draagt den stempel van hun belangzoekend karakter. Men houdt in Holland bijzitten; maar het is geen beroep, zoo als in FrankrijkGa naar voetnoot(†). Gekamerde vrouwspersonen heeft men weinig in Holland. Daarentegen leven de kooplieden en de rijke burgers met hunne vrouwelijke dienstboden in de grootste gemeenzaamheid; terwijl hunne vrouwen zich daarvoor met de huisknechts trachten schadeloos te stellen. Te Amsterdam en in het geheele Noord-Nederland zijn de Fransche Galanterie en het Parijsche Sybarismus volkomen onbekend. De Hollanders zijn niet lekker, maar toch houden zij veel van eene goede tafel. Van uur tot uur (dit lijdt geene uitzondering) drinkt men in de armste Hollandsche huishoudingen thee, en eet er boterhammetjes bij. Zoo gaat de halve dag verloren. Gedurende de andere helft wordt er gewerkt en gerookt. | |
[pagina 337]
| |
De Hollanders beminnen moeijelijke bezigheden geheel niet, en zelfs onder de handswerkslieden wordt het zwaarste werk aan vreemdelingen overgelaten. Zelfs de lastdragers transporteren alle slechts eenigzins zware voorwerpen op karren, die met een paard of vier honden bespannen zijn. De Hollandsche soldaten zijn de slechtsten van geheel EuropaGa naar voetnoot(*). De burgerstand is in Holland meer vertroeteld dan ergens elders. Gemak gaat hem boven alles. Hij kan niet begrijpen, hoe men leven kan, zonder dagelijks ten minste twaalf maaltijden te houden. Gewoon warm gekleed te zijn, in de warme kamer te leven, en elke verandering van weder te vreezen, kan hij de bezwaren en ontberingen van eenen oorlog niet verdragen. De Hollanders hebben in 't algemeen een zeer onvolledig denkbeeld van gezellige vermaken. Zij staan in dit opzigt nog beneden de phlegmatieke Britten, die zich slechts buitenslands vermaken. De Hollanders en Engelschen reizen veel, maar grootendeels enkel om zich te verrijken; de laatsten dikwerf ook, om kundigheden op te doen, maar de eersten nooit. Met dat alles is er geen Rijk in Europa, waar men zoo veel Museums vindt als in HollandGa naar voetnoot(†). Overal, zelfs in dorpen, vindt men verzamelingen van Schilderijen, voorwerpen van Natuurlijke Historie, Oudheden en Kabinetten van Natuurkunde, enz. Maar Holland heeft, buiten zijne Schilders, die zelfs in de jongste tijden geene opvolgers hebben gevondenGa naar voetnoot(‡), geene bijzonder uitstekende mannen voortgebragtGa naar voetnoot(§). De Nationale Letterkunde is in verval. Nooit hadden de Hollanders minder smaak in de Dichtkunst, dan tegenwoordigGa naar voetnoot(**). Alles moet bij hen bedrijvig zijn. Er zijn nog | |
[pagina 338]
| |
wel Dichters in Holland, maar zij oefenen te gelijk dichtkunst en koophandel. De Hollandsche gellertGa naar voetnoot(*) is Makelaar te Rotterdam. Er is veel goeds in de Hollandsche Letterkunde; maar zij is buitenslands weinig bekendGa naar voetnoot(†). Het Tooneel is arm; en vondel, dien men daar met schiller en göthe gelijk stelt, kan zich naauwelijks met iffland of kotzebue meten. De mannen hebben hunne bijzondere gezelschappen; de vrouwen de hare. De eersten komen bijeen in hunne Museums of Clubs, waar zij uit alle hunne magt rooken en over staatkunde praten. Gemengde gezelfschappen zijn ten uiterste zeldzaam. Iedere klasse, iedere stand leeft afgescheiden van de anderen. De Patriciërs willen geen' omgang hebben met aanzienlijke handelaars. Deze zien op welgestelde kooplieden met verachting neder, gelijk deze weder op de winkeliers. De burgerstand wordt door allen veracht. Op het eerste gezigt zou men denken, dat de Hollanders de Indische Kastenverdeeling hadden aangenomen. Want bij de vijf genoemde Kasten moet men nog de zesde, het gemeen, rekenen, hetwelk onbeschaamd, vol aanmatigingen en toch het meest begunstigd is. Het ontbreekt ook niet aan Paria's. Men rekent daaronder alle Schrijvers, Kunstenaars, Geleerden en Onderwijzers, die in mindere achting staan en slechter bezoldigd worden dan de dienstbodenGa naar voetnoot(‡). Men acht de menschen niet naar hunne verdiensten, maar naar mate men ze meer of minder noodig heeft. De genoemde Kasten splitsen zich in den handel nog in verscheidene andere. Bankiers en reeders houden geen' om- | |
[pagina 339]
| |
gang met gewone kooplieden, deze niet met de makelaars, deze niet met de kruideniers, deze niet met andere winkeliers, deze niet met looijers, gelijk die weder niet met touwslagers. Bij dit alles voege men nu nog, dat er in alle klassen eene menigte personen zijn, dat wil zeggen, alle lieden boven de veertig jaren, die alle meeningen, gewoonten, kleeding en gebruiken van het tijdperk vóór den val der Republiek ten strengste bewaren. Men ziet dezelven in alle Museums, alle vergaderingen, op alle straten, met hunne potsierlijke rokken, hunne vesten met groote zakken op de lenden, hunne staarten in 't haar en hunne driekante hoedenGa naar voetnoot(*); terwijl de jonge lieden alle Parijsche en Londensche Modes naäpen, en bijna nog belagchelijker zijn, dan hunne ouderwetsche grootvaders en grootmoeders. |
|