Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1830
(1830)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTafereel van de schouwburgen te Londen.(Door een' Engelschman.)
Bij de Engelschen, een schrander, rijk en verlicht volk, hetwelk zoo vele groote dichters en meesterstukken van letterkunde telt, is het tooneel thans in eenen treurigen staat van barbaarschheid. Terwijl deszelfs zeden, wetten en koophandel steeds vooruitgingen en in korten tijd grootelijks verbeterden, geraakte de tooneelkunst allengs meer en meer in verval. In den Engelschen schouwburg is het hedendaags zoo gesteld, dat een fatsoenlijk man er naauwelijks zijnen voet durft zetten. Alles, wat goede zeden kwetst, alles, wat tegen den goeden smaak strijdt, schijnt zich te vereenigen in plaatsen, die toegewijd zijn aan dramatische voorstellingen. De nieuwe tooneelstukken zijn of koud, of onnatuurlijk, of onbeduidend, dikwerf zeer onkiesch. Kortom, deze kunst, die in de dagen van sha kespeare, in eenen tijd van halve verlichting en van onvolkomene beschaving, bloeide, is thans, nu rijkdom en beschaving zoo algemeen zijn, in het diepst verval geraakt, ja in eenen betreurenswaardigen staat van laagheid en onzedelijkheid. De vreemdeling, die te Londen aankomt en de schouwburgen meent te moeten bezoeken, staat telkens meer verbaasd, want alles, wat hij ontdekt, is van dien aard, dat het afkeer en tegenzin bij hem verwekt. De beide schouwburgen, Drury-Lane en Covent-Garden, staan in het midden van een zeer morsig gedeelte der stad, dat, uit hoofde der kronkelingen, eenen doolhof gelijkt, en door het uitschot der bevolking wordt bewoond. Men moet kleine, donkere straatjes doorkruisen, welker menigte zijstegen den wandelaar ligt doen | |
[pagina 326]
| |
verdwalen en den gaauwdieven tot schuilplaats strekken. In alle deze naauwe straatjes vindt gij niet één huis, dat aan deftige en achtingwaardige lieden behoort. De nachtelijke roover, de heler, de gemeene ligtekooi hebben deze onreine verblijven ingenomen. Kroegen van ééne verdieping dienen hun tot punten van vereeniging; der dieven taal klinkt u daar in de ooren. Wanneer gij in dit oord verdwaald geraakt, herinnert u alles, wat uwe zinnen aandoet, de gevaarlijke plaats, waar gij u hebt begeven; het slijk is hoog opgehoopt op de straten - achter de roode gordijnen dier slechte herbergen ontwaart gij groepen van booswichten, mannen en vrouwen, die zich tot ondernemingen tegen den volgenden nacht gereed maken. De Policie, wier bureau daar in de nabijheid wordt gevonden, is er niet onkundig van; maar de wacht, die dezelve rondom de schouwburgen houdt, dient alleen, om dit kwaad binnen engeren kring te beperken, zonder het te vernietigen. Bij hen, die voor de algemeene veiligheid behooren te waken, heeft eene, zoo het schijnt, onvermijdelijke en gevaarlijke oogluiking plaats ten opzigte der gaauwdieven, welke zij moesten bedwingen of straffen. Daar nu beide deze benden - de dienaren der Policie en de roovers - te gelijk vijanden en bondgenooten, in derzelver bestaan over en weder steun en eene bron van winst, straffeloosheid en wederkeerige voordeelen vinden, hebben er bij de gevechten, welke de Policie levert of voorgeeft te leveren tegen de dieven, omkoopingen, overeenkomsten en schikkingen plaats, die tot voordeel van beide partijen uitloopen, en de heillooze bron van zedeloosheid en rooverij doen voortduren. Zoodanig zijn de toegangen tot de schouwburgen. Slecht volk, dat aan diefstal en schandelijke leefwijze overgegeven is, omringt dezelven te Londen. Ook dieven van minderen rang, die nog in hunne leerjaren zijn, en zakkenrollers, nog weinig bedreven in het handwerk, verzamelen daar in menigte. Vermengd onder de dienaren der Policie, dringen zij naar den ingang, en oefenen voor de plaatsen, waar men de loodjes uitgeeft, hun bedrijf, dat hun echter geene groote winsten oplevert. Eenige horlogies en zakdoeken zijn gewoonlijk de buit, dien zij maken. Zal ik trachten af te schilderen die ellendelingen, welke, behangen met gemaakte lompen en bedekt met kunstig vervaardigde wonden, gestolene of zelfs door hebzuchtige en barbaarsche ouders verkochte kin- | |
[pagina 327]
| |
deren op hare armen houdende, u een walgelijk gezigt veroorzaken en alle toegangen tot de schouwburgen bezetten? Zal ik spreken van die jammerlijke schepsels, welke, nog eer zij huwbaar zijn, voor de deugd, voor de braafheid, voor den staat, voor de menschheid verloren zijn, terwijl de oudsten niet zelden naauwelijks zeventien en de jongsten somtijds twaalf jaren tellen, - treurige bewijzen van eene beschaving, die met reuzenschreden de ondeugd nadert, gelijk dezelve aan den anderen kant verbazende vorderingen maakt in kunstvlijt, magt en wetenschap? Evenwel kan men het kwaad, dat er in de nabijheid plaats heeft, geenszins als bewijs van de zedeloosheid des tooneels doen gelden. Maar de wijsgeer mag vragen, waarom de ondeugd en de ellende zamenvloeijen naar hetzelfde punt, waar de weelde en de betooveringen der kunst hare wonderen ten toon stellen en in al haren glans schitteren? - hoe het komt, dat het tooneel, hetwelk, om zoo te spreken, de sterkste uitdrukking van de hoogste beschaving zijn moet, tevens het middelpunt van alle afschuwelijkheden en de verzamelplaats van alle mogelijk bederf is? Niet zonder gevaar dus nadert men den schouwburg; zoo namelijk het geschreeuw der dronkenschap, de heesche stemmen der lichtmisserij en ruwe losbandigheid, de onbekende spreekwijzen, die tot het woordenboek der gaauwdieven of tot dat der ongebondenheid behooren, - kortom, zoo alles, wat de ooren kwetst en walgelijk voor de zinnen is, ons niet noodzaakt, om terug te keeren. Met moeite dringt men door die menigte, welke er belang bij heeft, om verwarring te veroorzaken, ten einde onbemerkt te kunnen stelen. Komt men dan eindelijk binnen in het gebouw, daar volgt pracht op morsigheid, kwistige weelde op behoeftigheid; maar de ondeugd blijft heerschappij voeren. Breede trappen, die de fraaiste paleizen van Europa niet zouden ontsieren, loopen naar eene zaal, welke op eene verbazend groote schaal is aangelegd en de rijkste sieraden heeft. Kostbaar marmer en verblindende pracht ziet gij aan alle kanten. Vestigt gij uwe oogen op de lieden, die u omringen, het zijn dezelfde personen, die u zoo even omgaven; zij mengen zich onder de bloem des adels, onder de vrouwen der groote wereld, en zijn tegenwoordig bij de tooneelspelen. Treedt gij de foyer binnen, door uitheemsche bloemen, schitterende lampenkroonen en fraaije standbeelden met | |
[pagina 328]
| |
even veel smaak als pracht versierd, gij staat verbaasd, u in het midden van even luidruchtig als losbandig gezelschap te bevinden. Vrouwen, die zich prijs geven, met uitgezochte kleeding en zeer rijk opgetooid, bij de onwelvoegelijkheid des tooisels, door de mode op de bals ingevoerd, de onbeschaamde losheid, welke haren staat kenmerkt, voegende, omringen u daar en vallen u lastig. Het ernstige en bezige volk, dat gij voor eenige uren hebt verlaten, en met hetwelk gij den geheelen dag leefdet, verdwijnt. Gij vindt niet dan toomelooze losbandigheid; gesprekken en gebaren, welke geene beschaafde maatschappij moest dulden; schandelijke verbindtenissen, in het openbaar aangegaan; kortom, eene zoodanige stoutheid in ergerlijke ondeugden, welke men niet kan beschrijven, zonder zich te bezoedelen met het onreine. Men kan zijne vrouw of dochter niet brengen in eene dezer foyers, welker bestemming zoo wèl bekend is, dat de mannen zelve daar naauwelijks durven intreden, zoo zij zichzelven slechts eenigermate ontzien. Verlaat gij deze prachtige vertrekken, tempels der ongebondenheid, waar alles, wat er gebeurt, strijdt tegen die zuiverheid van zeden, waarop het Engelsche volk zoo gaarne roem draagt; in de loges, waar gij u gaat opsluiten, is het even ergerlijk. Daar spannen de henriette wilsons hare strikken; daar komen de zedelooze lieden van het Hof vermaak voor goud zoeken, en, gelijk een hunner zeide, zakelijke liefde koopen. Deze wezens, in rang verschillende, maar alleen toegewijd aan verfoeijelijke ondeugd, zijn verspreid in die schitterende loges. De Directeuren van het tooneel hebben haar vooraf loodjes gezonden; meer dan de helft der zaal is opgevuld met deze priesteressen, en met mannen, welke de dienst van outerknapen bij haar waarnemen. Ik vraag, hoe een tooneeldichter aan een alzoo zamengesteld publiek werken kan aanbieden, die met smaak geschreven zijn, en waarin keurigheid van gedachten met diepheid van gevoel is vereenigd? Hij zoude niet verstaan worden door de genen, tot welke hij zich wendt. Dubbelzinnigheden, woordspelingen, vuile taal, der stellaadje van eene kermistent waardig, - ziedaar, wat er in het blijspel verlangd wordt! De overzetting van de slechtste Fransche melodrama's, het overdreven hartstogtelijke, het stuitende van de meest onwaarschijnlijke omstandigheden, afzigtige en bloedige bedrijven, in menigte ten tooneele gevoerd, - ziedaar, wat treurspel moet heeten! | |
[pagina 329]
| |
De Engelsche schouwburgen zijn verbazend groot; in eene eerste loge tegenover het tooneel geplaatst, kan men naauwelijks met het bloote oog de bewegingen der tooneelspelers onderscheiden. Voor u ziet gij in eene steile diepte neder, waar eene slordige en verwarde menigte in woelende beweging is; dat is het parterre, of de bak. Deze kolossale grootte der gebouwen, die voor het uitvoeren van tooneelstukken bestemd zijn, heeft een' dubbel nadeeligen invloed op dezelve. Men moet deze zoo talrijke loges, de plaatsen van onderscheiding, het orchest en den bak bezetten; men is kwistig in het uitdeelen van loodjes; men lokt de heffe der Engelsche bevolking - men zoude zelfs gaarne aanschouwers betalen. Hierbij komt verder, dat de tooneelspelers zelve, hunne stem voor zoodanig gebouw niet genoeg kunnende uitzetten, hunne kunst verwaarloozen, in het overdrevene vallen, zich met klatergoud opschikken, en alle gevoel voor het zedelijk schoone verwaarloozen. Zij geven geen acht op goeden smaak, en leggen zich niet toe op die fijne waarneming der menschelijke karakters, zonder welke de tooneelkunst niets is. Hunne stem wordt hol en schor; hunne gebaren zijn onnatuurlijk en geweldig. Zij overschrijden de natuur te eenemale. Alle fouten, welke shakespeare aan slechte tooneelspelers verwijt, brengen zij, om zoo te spreken, in werking, en wel met opzet. De waarheid, het plaatsen van den klemtoon en de vereischte stembuiging zijn hun onbekend; door hevigheid in de uitvoering, door verschrikkelijk geschreeuw en door zonderlinge kleeding hopen zij hun doel te bereiken. Nooit heb ik gedacht, dat die hevige bewegingen tot de tooneelkunst behoorden, of dat de getrouwe afbeelding der hartstogten dezelve kon toelaten. Een hart, dat diep geroerd is, verraadt dikwerf zijne geheime angsten slechts door naauwelijks merkbare teekenen. Hoe meer de aandoening in sterkte toeneemt, des te dieper dringt dezelve in het binnenste der ziel, en openbaart zich van daar door eenige verschrikkelijke, maar onwillekeurige bewegingen. Ziedaar eenige der voornaamste oorzaken van het verval des tooneels in Engeland. In plaats van ware en welgekozene karakters, in plaats van wezenlijke en naar het leven voorgestelde personen, ziet men op hetzelve de geweldige bewegingen van uitzinnigen. Alle zachte overgangen in de schildering der karakters mist men. Een regelmatig of aangenaam | |
[pagina 330]
| |
gelaat zou geene uitwerking op zoodanig tooneel doen. De leelijkheid treft veel meer; door middel derzelve hoopt men de aandacht van het publiek te trekken en te vestigen. Men neemt vooral zijne toevlugt tot de werktuigkunde, tot ge zigtkundige misleiding, tot den schitterenden glans van tooneelsieraden; en men verandert het tooneel in eene soort van gedurige tooverlantaren. De poëzij, deze wettige koningin van de tooneelkunst, heeft er thans slechts den tweeden rang; men doet er heerschen het schilderwerk, de beweging der schermen, zonder te denken, dat deze soort van begoocheling hier nooit eene volkomene uitwerking zal hebben, terwijl de diorama's en panorama's altijd de gelukkigste pogingen van den werktuigkunstenaar en tooneelschilder overtreffen. Ook vinden de Directeuren hunne rekening daarbij; een schilder kost hun niet zoo veel, als goede stukken en goede tooneelspelers. De menigte der aanschouwers geeft misschien zelfs de voorkeur aan dit onbekommerd en gemakkelijk genot, hetwelk geene inspanning van den geest vordert, - aan dit kinderachtig vermaak, dat alleen de zinnen bezig houdt. Zelfs de stukken van den grooten shakespeare voert men thans niet meer ten tooneele, zonder dezelve te bederven door die zoogenaamde sieraden en ongepaste verfraaijingen. Prachtige optogten, bewegingen van legers, spookverschijningen duren soms geheele bedrijven door; het onstoffelijke, dat er in de kunst des tooneelspelers is, de uitdrukking der hartstogten, het verhevene, het zuiver verstandelijke moet wijken voor die schitterende nietigheden, voor die onbeduidende en belagchelijke spookverschijningen. Tegen het midden van het stuk hoort men een zonderling gedruisch; terwijl eene walgelijke lucht zich door den schouwburg verspreidt. Gij ziet de bovenste galerijen innemen door dronken matrozen en door werklieden van allerlei stand. Men noemt dit het uur van halven prijs. Alle deze aanschouwers, die slechts de helft van het gewone geld voor hunne plaatsen betalen, verschaffen u een nieuw blijspel, dat meer waar, doch tevens nog ruwer en woester is, dan dat, hetwelk gij kwaamt zien vertoonen. Een onbeschrijfelijk getier verdooft de stem der tooneelspelers. Niet alleen de helden van het tooneel, maar ook de lieden in de loges worden niet zelden met allerlei dingen geworpen. Daar ziet men den koperslager met ontbloote armen en den werkman van het dok een' hevigen kampstrijd beginnen, terwijl de jonge hamlet zijne | |
[pagina 331]
| |
gepeinzen over leven en dood blijft voortzetten. Dit gedeelte der vertooning heeft soms kluchtige wendingen en wekt wel eens belangstelling; men ziet daar zich vrij ontwikkelen, wat de oude volksregering, door de Engelsche staatsregeling gewijzigd, nog aan kracht en onbeperkte vrijheid heeft behouden. Het roepen tot de tooneelspelers, het gedurig spreken tusschen zeer verwijderde personen, en wel in eene taal, welke die van het laagste gemeen is, de kibbelarijen, de twisten, de versnaperingen, waarvan de overblijfselen op grooten afstand vliegen en de rust van het parterre storen, - nu eens een onverwachte aanval tegen dezen of genen tooneelspeler, dien men willekeurig van het tooneel verjaagt; dan weder een wild geschreeuw om een ander stuk, of om eenen Acteur, welken het volk verlangt te zien verschijnen; - alle deze geweldige vertooningen, die elkander opvolgen en somwijlen met groote verwarring te gelijker tijd plaats hebben, geven veeleer het denkbeeld van Saturnaliën (saturnus-feesten, waarop het gemeen te Rome groote vrijheden had), dan van eenen schouwburg, waar men bij het ten tooneele voeren van belangrijke stukken de welvoegelijkheid in acht neemt. Buiten twijfel is de toelating van een zoo baldadig, dikwerf door dronkenschap bedwelmd volk voor de zuiverheid en (om het zoo eens uit te drukken) kuischheid der tooneelkunst nadeelig. De personen, die stukken voor het tooneel leveren, bepalen zich meestal tot het vertalen van eene Fransche Vaudeville en tot het omwerken van eenig oud tooneelspel. De oorspronkelijke schrijvers, genoodzaakt zijnde zich aan den wil des Directeurs te onderwerpen, vervaardigen hunne werken, om eenig beroemd Acteur, wiens naam de menigte lokt, te doen schitteren; dan noemt men hem, in de kunsttaal van het tooneel, eene ster. Ik heb zulke sterren gekend, wier jaarlijksch inkomen dat der eerste staatsdienaren te boven ging; eene verderfelijke zaak, zoo wel voor de kunst zelve, als voor den duurzamen bloei des schouwburgs. De overige tooneelspelers worden uiterst karig beloond; vandaar komt het, dat men eene menigte zeer middelmatige voorwerpen heeft, onder welke gij dan de ster ziet uitblinken, schitterende dikwerf met gekunstelden glans, die ondersteund wordt door het gezwets der dagbladen, door eene gansche bende claqueurs (bezoldigde toejuichers), en door den slechten smaak der aanschouwers. | |
[pagina 332]
| |
Welke inderdaad nieuwe, naar het leven gemaalde, bezielde en verhevene voortbrengselen kunt gij verwachten van eenen schrijver, die, het eigenlijk doel zijner kunst vergetende, de dienaar wordt van zulk eenen hoop, dien hij behoorde te vormen, en van zulk een publiek, welks smaak hij behoorde te verheffen en te veredelen? Zich schikkende naar de bedorvene neigingen, welke te verbeteren zijn pligt was, kwetst hij goede zeden en welvoegelijkheid; in het ergerlijke en onzedelijke zoekt en vindt hij een middel om te behagen. Op het Engelsche tooneel komt veel voor, dat tegen de welgemanierdheid strijdt; ik bedoel niet enkel die onkieschheid in uitdrukkingen, welke slechts ruw en aan onze oude schrijvers eigen is, maar vooral ook de fijnere en gevaarlijke aardigheden, de vernuftige en onbetamelijke woordspelingen, die wansmaak en zedelijke onreinheid aanduiden. En deze plaatsen zijn het juist, welke door de bovenste galerij luide toegejuicht, door het parterre goedgekeurd, en door de aanschouwers in de loges met eenen glimlach worden aangehoord. Den volgenden morgen herhalen de dagbladschrijvers, tegen hun geweten, die toejuichingen, en verheffen het werk tot aan de wolken. De Heeren Directeuren dragen zorg, om vooraf die goedkeuring te koopen door het geven van loodjes, of door zonder betaling bestendig eene loge af te staan aan den uitgever en zijnen vriendGa naar voetnoot(*). |
|