Zij wordt zoo zeer van luimen gekweld, dat zij dikwijls tot niets in staat is. - ‘Zij doet niets; hare luimen ontstaan uit het geweten.’
Hij bedelt uit armoede. - ‘Hij is arm, wijl hij liever bedelt dan arbeidt.’
Ik had gaarne iets geleerd; maar ik heb geen geheugen. - ‘Gij hebt niets in uw geheugen, omdat gij niets geleerd hebt.’
Zij gaf zich uit liefde aan hem over, en trouweloos verliet hij haar. - ‘Hij verliet haar, wijl zij zich zoo gereedelijk aan hem overgaf.’
Ik ben buiten staat om mijzelven te helpen; maar God zal wel zorgen. - ‘God zal niet helpen, wanneer gij niet zorgt.’
Hij heeft te sterk gestudeerd, en is daar gek van geworden. - ‘Hij was een halve gek, en heeft zich tot een' heelen gemaakt.’
Ik was een speelbal des ongeluks. - ‘Het was een ongeluk, dat ik zoo ligt als een speelbal was.’
Die is gelukkig! Hij slaagt in alles, wat hij onderneemt. - ‘Hij is wijs genoeg om niets te ondernemen dan hetgeen slagen moet.’
Het geld (en daardoor de Joden) regeert de wereld. - ‘De Mogendheden regeren (commandéren) het geld, wie het dan ook moge bezitten.’