| |
| |
| |
Iets, over de opera's van Rossini, met name den Willem Tell, voor muzijkkenners en liefhebbers.
(Allgemeine Musikalische Zeitung, 1830. No. 1.)
Dat rossini sinds lange onder de voornaamste mannen van onzen tijd behoort, die de kunst verstaan, om het grootste deel des publieks door hunne toonen tot luide verrukking op te winden, of op te musiceren, kan niemand loochenen. Niet slechts in Italië, maar ook in Duitschland, Frankrijk, [in de Nederlanden] enz. worden nog altijd zijne melodiën met gejuich ontvangen; ja tot in Amerika zijn ze doorgedrongen, en in Mexico schept men er vermaak in, gelijk te Weenen, Petersburg en alomme, waar men tooneelen en zangers heeft, die in staat zijn dezelve uit te voeren. Wel is waar lieten zich ook, desgelijks sinds lange, vele stemmen hooren, die, nu met ernst en nadruk, dan met scherts en spot, tegen hem te veld trokken. Bekwame en regtschapene mannen hebben zelfs den Meester van Pesaro ten klaarste aangewezen, dat hij ook wel eens toegreep, waar hij elders iets vond, en het dáár aanbragt, waar het ontbrak. Intusschen is het onbetwistbaar, dat tot dusverre, in spijt van menigen door den muzikalen held verlorenen slag, al het vechten tegen de magt van rossini slechts luttel heeft uitgeregt. Wanneer ook volken van onderscheidene tongen en talen zich nu en dan veroorloofden te spotten met de bonte en toch eenigzins eenzelvige notenreeks des overwinnaars, werd zulks echter geheel vergeten, zoodra hij hen weder door eene nieuwe zegepraal, dat is door eene nieuwe Opera, tot een nieuw volksfeest geleidde, en alle te zamen huldigden, schier met nog grootere verrukking, zijne onbepaalde magt. Ook de ijverigste vaderlandsminnaars, terwijl zij het hoofd schudden, erkenden in zijne compositiën veel navolgenswaardigs; de slimsten onder hen aapten hem telkens na, en vonden daarvoor hun loon, of liever maakten er hunne rekening bij, bij
het publiek. Zelfs weber, de groote weber, is daarvan niet geheel vrij te pleiten.
Hoe het thans met rossini's roem gelegen is, is bekend. Sedert hij zich te Parijs bevindt, is hij hooger gestegen, dan hij ooit gestaan heeft. Zulke verschijnselen verdienen allezins opmerking, en laten zich met geen pennetrek ophelderen.
| |
| |
Men vergunne ons enkel, eenige korte, algemeene aanmerkingen, te dien opzigte, hier mede te deelen.
Vraagt men, waardoor rossini zulk een' algemeenen zoo wel, als ongemeenen roem verwierf? Wij antwoorden: door het eigendommelijke van onzen tijd, en zijnen, voor denzelven allezins berekenden, aanleg. - Over het geheel vordert het meerendeel des tegenwoordigen publieks zingenot, oorgestreel, het oppervlakkige, geraasmakende, geweldig opwekkende. Wat zulks ontbreekt, vindt gemeenlijk geen bijval, of ten hoogste slechts bij een klein getal kenners en liefhebbers, die niet geneigd zijn zich deswege luide te openbaren. In het algemeen heeft men thans lust noch tijd, om zich veel in te spannen. Inzonderheid is zulks bij tooneelvermaken in Italië het geval, waar bevoegde oordeelaars over het verval der muzijk, en met regt, bittere klagten aanheffen. Voor hem, die niet erkent, dat de oudere Italiaansche muzijk oneindig degelijker en schooner is, als de tegenwoordige, is alle bewijs hiervan verloren. In stede van het melodisch, krachtig volgehouden gezang, is het keelgorgelen (men vergeve mij het woord) mode geworden, hetwelk door begaafde zangers en zangeressen in bescherming is genomen, die bij de menigte alleen door het streelen van dien wansmaak hun krediet staande houden. In andere landen is het, schoon ook ten deele met andere oorzaken verbonden, niet veel beter gesteld. - Zoo vond rossini zijnen tijd, en maakte zich denzelven, met even veel genie als onbezonnenheid, ten nutte.
De Natuur zelve heeft rossini tot Muzikant gevormd. Zij heeft hem rijke vinding, aangename melodie, indringenden rhythmus, en die jeugdige vlugheid en behendigheid verleend, die, met uitwendige bevalligheid verbonden, over het minstgepaste een' voorbijgaanden glans en behagelijke afwisseling in beweging verspreidt, welke, als een liefelijk avondwindje, onder bloemen en bloesems spelend rondfladdert. Ook als karakterteekenaar en levendig toonenschilder, die zijne bonte kleurenpraal niet zelden uit China schijnt te ontleenen, heeft hij zich somwijlen weten te onderscheiden. Met reden heeft zijn Tancredo, bij al het naar den tijd berekend geklinkklank, zijnen naam in alle landen verbreid. Zijne Semiramis bevat veel uitstekends, veel, dat waarlijk grootsch is. Zijn Barbier is echt komisch en het voorname bedrijf van zijn' Othello echt tragisch. Dit en wat des meer
| |
| |
zij kan slechts het Genie voortbrengen; en wij aarzelen geen oogenblik, hem even vernuftig als ligtzinnig te noemen.
Zoo lang hij nog de Italiaansche rossini was, konde en moest elk onpartijdige bij het gestreken oordeel dit voegen: Nooit was hem de Kunst het hoogste goed, maar alleen het Leven, en wel een, zoo veel maar mogelijk, zinnelijk aangenaam en schitterend leven. Hij componeerde met eenen spoed, alsof de kunst eene Peruaansche goudmijn, en elke regel eene ader was! Nooit behoorde hij tot de zoodanigen, die leven om te componeren, maar, gelijk bach te Londen, tot hen, welke componeren om te leven. Nooit schijnt het hem ter harte gegaan te zijn, de kunst, voor welke hij zoo geheel ongemeene gaven had ontvangen, te verheffen, te veredelen; maar het schijnt hem, boven alles, daarom te doen geweest te zijn, zich de rigting van zijnen tijd slim en behendig ten nutte makende, de lieveling der menigte te worden, wat daarbij ook te grond mogt gaan, of wat zich ook door zichzelve niet kon staande houden. Wat hij gewild heeft, is hem in hooge mate geworden; en daartoe behoort kracht, schoon dan ook niet van den besten stempel. Hij heeft epoque gemaakt. De Tijd is hem onbegrijpelijk veel, de Kunst weinig of niets verschuldigd. Wat hij haar met de regterhand gaf, heeft hij haar met de linker dubbel weêr ontnomen. Twee dingen zijn er, die den mensch, als zoodanig, vereeren; en de kunstenaar is daarvan geenszins uitgesloten: vlijt en goede wil voor het betere. Alle overige gaven, welke hij mag bezitten, vereeren eigenlijk niet hem, maar de verhevenheid der Natuur, en de grootheid van Hem, die haar schiep en in stand houdt. Bij een' waarlijk grooten kunstenaar moet beide zamengaan. Dat is het inzonderheid, wat het getal der kunstenaars zoo klein doet zijn.
Sinds rossini te Parijs is, is hij een ander geworden. Hij is niet meer de Italiaansche rossini, maar heeft zichzelven, als 't ware, verdubbeld, zoodat men hem bijkans de Italiaansch-Fransche mag heeten. Iets daarvan vertoont zich reeds in de omwerking van zijnen Mozes; duidelijker komt zulks uit in Graaf Ory, en nog klaarder openbaart het zich in den Tell, die thans te Parijs zulk een' ongemeenen opgang maakt. Of en in hoeverre rossini zelf en de kunst door deze Opera gewonnen heeft, kunnen zij alleen beslissen, die, met de vereischte bevoegdheid zoo wel, als onpartijdigheid, dezelve gehoord en bestudeerd hebben.
| |
| |
Reeds de Ouverture van den Tell werd te Parijs met algemeene verrukking ontvangen; kenners en liefhebbers zoo wel, als die geen van beide zijn, vonden dezelve zoo schoon, dat men haar, zonder bedenken, onder de fraaiste telt, die er bestaan. Naar onze meening, die het werk alleen uit de klavieruitgave kennen, moet men, om hetzelve met billijkheid te beoordeelen, de veelvuldige gebreken van den tekst, waardoor den Componist zijn arbeid niet weinig verzwaard is, niet over het hoofd te zien. De lengte van het stuk, welke het genot bederft, is geene der minste feilen. Zoo als het ligt, kan het nergens blijven. Zoo veel muzijk is niet om uit te staan! De Componist heeft dit zelf ingezien, en zoo veel doorgestreken, dat de Opera nu slechts (!) vier uren duurt. Dat men rossini, te Parijs, van wege de Académie Royale de Musique, voor dit werk, eene Serenade bragt, waaraan eene groote volksmassa hare luidruchtigste toejuichingen paarde; - dat daarna het enthusiasmus verflaauwde, alleen omdat Mad. taglioni er niet meer in danste: dit een en ander behoort tot de zeer natuurlijke verschijnselen in Frankrijks hoofdstad. Meer beduidt het, wanneer kenners zich omtrent het werk verklaren; en dit is geschied. Men had van rossini dat schikken naar Franschen smaak, dat blijkbaar treden in het kunstspoor van spontini, en nog meer van auber, die thans algemeen geliefkoosd wordt, niet verwacht, ja hem zulks veelligt niet eens toevertrouwd! Daarbij komt, dat de muzijk inderdaad zoo veel welgeslaagds van genoemde soort, zoo veel schoons in en op zichzelve bevat, dat deze bijval niet kon achterblijven.
Vraagt men nu, of rossini daardoor gewonnen hebbe, zoo antwoorden wij, zonder bedenken, ja. Immers, zou een man van genie er niet bij winnen, die er met goed gevolg naar streeft, om, nevens zijnen eigendommelijken stijl, den smaak van een beschaafd volk zich eigen te maken? Wij prijzen dus allezins dit streven, en houden ons verzekerd, dat hem zulks voor de toekomst veel goeds kan aanbrengen. Wij behooren niet tot dezulken, die, eenzijdig, met de vorderingen van hun eigen vaderland zoo zeer zijn ingenomen, dat zij op die der overige beschaafde landen met minachting nederzien. Rossini heeft zich, door dit werk, een nieuw perk voor zijne kunst ontsloten. Of hij zulks uit overtuiging, uit zucht voor het goede, dan alleen om de Franschen te believen, deed, is ons onbekend, en kunnen wij alzoo niet beslis- | |
| |
sen. Wij vinden hier de vroegere Rossinische manier met de heerschende Fransche en het eigenaardige volkskarakter der Alpen zaamvereenigd. Daaruit nu is een zeldzaam, met kunst en buitengewone scheppingskracht verbonden geheel ontstaan, welks schoonheden wij volgaarne erkennen, maar welks gebreken wij even min voorbijzagen. De uitbundige lofspraak van Fransche kunstregters, ‘dat deze Opera stoffe tot tien Opera's, alle schoon en alle vol idéën,’ zou behelzen, daarlatende, durven wij voorshands beweren:
1o. | Dat ook dit werk van rossini niet weinig te lang gerekts, en, bij alle harmonie, niet weinig geklinkklank bevat. |
2o. | Dat zekere navolgingsmanier bij wijlen nog te zeer in het oog valt. |
3o. | Dat onderscheidene partijen (ook nu en dan die van Tell) te lang in ongepaste hoogte van toon zijn gehouden. En, vooral, |
4o. | Dat de harmonische verbindingen niet zelden ware ontwrichtingen zijn, en dat aan eene goede zangstemleiding dikwijls volstrekt niet te denken is. |
|
|