in Engelsche dienst, merkte aan, dat de dood, wanneer hij ook kwam, gewoonlijk een onwelkome bode was, maar dat wij hem gelaten behoorden te ontmoeten. Anderen spraken zeer weinig. De meesten wachtten zwijgend den schok af, die het schip zou verbrijzelen. De Generaal lefebvre desnouettes had gedurende de reis doen blijken, dat hij niet opgemerkt wenschte te zijn; om niet bekend te worden, was hij onder een' anderen naam scheep gegaan, en liet, zoo lang hij zich aan boord bevond, den baard groeijen; alvorens het schip in stukken sloeg, had hij het ongeluk, bekneld te geraken en eenen arm te breken, hetgene hem belette, eenige poging ter redding aan te wenden.
Opmerkende, dat de achtersteven hooger boven het water zat, en de zee minder geweldig over denzelven liep, ging ik derwaarts. Toen ontdekte ik, dat de bodem reeds uit het schip geslagen was. De zware voorwerpen zonken; katoen en andere ligtere goederen dreven in het rond, en spoelden door den golfslag tegen de rotsen. Thans brak het schip in tweeën, en allen, die nabij het vooreinde zich bevonden, waren verloren. Eenigen geraakten van den achtersteven bij de rots op, en hingen daar aan de steilte, zoo goed en zoo lang zij konden. Ofschoon verzwakt door vroegere ziekte en door het tegenwoordige lijden, deed ik eene uiterste poging, klemde mij aan dezelve vast, en stond daar op één' voet, dewijl ik nergens meer steun kon krijgen. Ik bemerkte eenige personen rondom mij, en onder anderen Kolonel prevost, die, toen hij mij die plaats zag innemen, zeide: ‘Hier is nog een arme kameraad.’ Maar de golven sloegen met geweld tegen ons, zoodat het water soms vijftig voet boven onze hoofden spatte. De ongelukkigen, welke daar hunne toevlugt genomen hadden, werden van tijd tot tijd weggespoeld. Een hunner, die voelde, zijn steunpunt verloren te hebben, greep mij bij het been, en zoude mij bijkans mede van mijne plaats gerukt hebben. Zwak en krank, als ik was, stond ik uren lang met één' voet op eene rotspunt, terwijl de golven over mij stortten en ik van koude verstijfde.
Toen het dag was, en de invallende eb zulks toeliet, daalde er volk, zoo ver mogelijk, bij de rots neder, en liet een touw zakken, dat ik om mijn ligchaam vastmaakte. Aldus werd ik omhoog getrokken en in veiligheid gebragt.