Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1830
(1830)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBlik op den stand der zaken in Frankrijk.Onder karel IX was Frankrijk wel het meest verscheurde en ongelukkigste land in Europa. Twee magtige partijen, die der guisen en der bourbons - eene, deze tegen gene gebruikende en opzettende, allerkwaadaardigste drijfster, die ooit bestond, catharina de medicis - een, naar den geest, zijn gansche korte (slechts tot 24 jaren gebragte) leven lang, onmondig gebleven Koning - tweederlei geloofsbelijdenissen, welker aanhangers elkander mistrouwden en haatten, vervolgden en moordden - deze waren de bestanddeelen, uit welke het staatswezen bestond. Onder dezen Schaduwkoning hadden van 1562 tot 1573 vier oorlogen plaats gevonden, noodwendig te verwoestender, daar zij tegelijk religie- en burger-oorlogen waren. Gedurende de korte jaren van vrede leden de zwakkere Hugenoten zoodanige mishandelingen van de Katholijken, dat de menschelijke | |
[pagina 194]
| |
natuur er voor beeft. Bij het voorbijtrekken des gezegenden ligchaams niet geknield te hebben, was somtijds genoeg, om den dood op den brandstapel te weeg te brengen. Niet over honderden, maar over duizenden spraken de regtbanken, in weinige maanden, de doodstraf uit, en voltrokken dezelve in de grootste haast. Tusschen den derden en vierden dezer oorlogen (24 Augustus 1572) viel de Parijsche bloedbruiloft voor, die ijselijkste aller gebeurtenissen, de grootste en onuitwischbaarste schandvlek op Frankrijks bloedige geschiedenis. - Nogtans was de staatkundige verbittering, met name tegen de regering, dikwijls nog heviger dan de godsdiensthaat. Deze verbittering kon bezwaarlijk verzachting vinden onder de regering van hendrik III, die uit Polen, op welks troon hij zat, ontvlugt was, om denzelven met den meer verkieslijken van Frankrijk te verwisselen; want hij was zelf een hoofdbewerker van den Bartholomeus-nacht, en geheel overgegeven aan zijne moeder, catharina de medicis. Zijn dood (1584), door den dolk des Dominikaner monniks jacques clement, kon niet dan de verwarring doen stijgen, daar met hem het Huis van valois uitstierf, en de naaste erfgenaam, hendrik van navarre, de eerste bourbon, Hervormd was, en als zoodanig door de meerderheid der Franschen als onbevoegd tot den Franschen troon werd aangezien. Ook buitendien was hem alles tegen - de Pauselijke ban, waaronder hij lag, en waardoor hij van de troonopvolging was uitgesloten; Spanjes genegenheid, om de Katholijke partij te hulp te komen, welker leden daarin overeenstemden, dat zij geenen Protestantschen Koning wilden. Op zijn zwaard en de getrouwheid zijner krijgsbenden berustte alzoo zijne eenige hoop, om tot den troon te geraken. Reeds was een oude Kardinaal van Bourbon, onder den naam van karel X, tot Koning uitgeroepen; de Hertog van mayenne oogde op hetzelfde doel; philips II van Spanje liet het zich onnoemelijke sommen kosten, om den Franschen schepter in zijne handen te krijgen. Alles woelde onstuimig door elkander. Veldslagen werden geleverd, vestingen bestormd, steden ingenomen, door beide partijen vreemde troepen in het land gevoerd, alle schatten en vermogens te werk gesteld. En nogtans bragt dit alles den goeden hendrik niet tot zijn doel. Nooit zou hij het zwaard mogen uit de hand leggen, nooit kon hij aan herstelling zijns geteisterden lands den- | |
[pagina 195]
| |
ken, zoo hij dat Calvinistisch geloof niet verliet, 't welk bij de meerderheid des Franschen volks in zoo hooge mate gehaat was. Dit erkenden en gevoelden niet weinigen onder de Hervormden zelve. Ook de redelijke sully ried zijnen Koning daartoe; en het is bepaaldelijk mijn voornemen, zijn gesprek daarover met den Koning, of veelmeer zijne rede daarover aan den Koning, mede te deelen. Zij maakt den inhoud uit des 37sten Hoofddeels van het eerste Deel der Memoires. ‘Daar de ranken, - kwade geruchten omtrent, en waarschuwingen voor hem dagelijks toenamen, en het gemoed des Konings hevig verontrustten, daar hij ook diegenen, welke de hoogste ambten en waardigheden rondom hem bekleedden, niet meer vertrouwen durfde, zoo liet hij u op zekeren dag zeer vroeg halen, daar hij nog te bed lag. Nadat hij u aan het hoofdeneinde des beds had doen nederzitten, zeide hij tot u: Wel nu, mijn vriend, wat zegt gij van de lagen, die zij tegen mijn geweten, mijn leven en mijn rijk smeden? Want, zoo als ik de gemoederen gestemd zie (en wel van lieden, die ik op alle mogelijke wijze aan mij verpligt heb), en naar de toenemende boosheid van velen te oordeelen, die ik u wel eens noemen zal, geloof ik te moeten aanneemen, dat noch deugd noch weldaden zulke vastberadene booswichten zullen kunnen overhalen, mij in rust, welligt ook niet bij vrijheid en leven te laten. Daarom verzoek ik u, mij uwe meening ronduit te zeggen, door welke middelen (geweld en wreedheid uitgezonderd) ik de onophoudelijke bestokingen en aanmatigingen ontgaan kan, welke men zich tegen mijne, mij door God, de natuur en de wetten des Koningrijks geschonkene, regten veroorlooft. - Daarop antwoorddet gij: Majesteit! bij zoo moeijelijke aangelegenheden, die zoo vele goede of kwade gevolgen naar zich slepen, hadt gij een begaafder man noodig, dan ik ben. Doch, daar gij mij beveelt te spreken, zoo zeg ik, dat mij in de tegenwoordige omstandigheden, zoo verre ik ze door eigene ervaring en uwe mededeelingen heb leeren kennen, uitstel, aarzeling en lange redeneringen gansch ongepast schijnen te zijn. Ik laat derhalve alle woorden en bewijzen daar, om u te zeggen, dat er, mijns bedunkens, maar twee wegen zijn, om u uit het gevaar te redden - uit de zorg kunnen Koningen en Vorsten, die goed regeren willen, nooit geraken - namelijk, of u naar de wenschen en vorderingen dergenen te schik- | |
[pagina 196]
| |
ken, welken gij mistrouwt, of u van de magtigsten en voornaamsten te verzekeren, en dezelve op eene plaats te brengen, waar zij u niet meer schaden kunnen. Daar zij zeer rijk zijn, kunt gij op hunne kosten nog lang krijg voeren. De raad, om ter misse te gaan (Roomsch te worden), kunt gij, mijns achtens, van mij niet verwachten, daar ik Hervormd ben (étant de la religion); doch wel durf ik u zeggen, dat dit het ligtste en snelst werkende middel was, om alle aanmatigingen af te wijzen, en alle kwaadaardige aanslagen te verijdelen. - Daarop antwoordde u de Koning: Maar ik bid u, mij vrijuit te zeggen, wat gij aan mijne plaats doen zoudt? - Uwe Majesteit weet wel, antwoorddet gij, dat ik u nooit in eene gewigtige zaak raad geef, zonder eerst rijpelijk daarover nagedacht te hebben. Daar ik nu hetzelfde in mijne eigene zaken gewoon ben, zoo kan ik u verzekeren, dat ik er nog nooit aan gedacht heb, wat ik doen zou, zoo ik Koning was; want mijn hoofd is noch geschikt noch bestemd om eene kroon te dragen. Geheel anders is het met u, mijn Koning! Het ziet er niet naar uit, dat het rijk immer tot zijne vorige hoogheid, welvaart en glans zou kunnen geraken, zoo niet uwe uitstekende deugden en uw waarachtig koninklijke moed het bewerken. Geen ander (lid) van uw huis kan iemand, wie hij ook zij, zulk eene hoop verschaffen. Maar, hoe veel regt gij ook op de regering moogt hebben, hoezeer dezelve uwen moed en uwe deugden behoeft, zoo is het mij toch altijd voorgekomen, dat gij nooit tot het geheel en vreedzaam bezit derzelve zult geraken, dan door die beide middelen. Bij het eerste derzelve, geweld en wapenen, zullen zeker stoute besluiten, gestrengheid, gewelddadigheden (die met uwen gemoedsaard strijden) worden gevorderd. Gij zult met tallooze zwarigheden, moeiten, worstelingen, verdrietelijkheden, gevaren en inspanningen te kampen hebben, den zadel steeds onder het lijf, het pantser steeds daarop, pistolen en degen gedurig in de vuist moeten hebben, en, hetgeen nog meer zegt, aan rust, genoegen, tijdverdrijf, liefdehandel, matressen, spelen, honden, valken en lusthuizen vaarwel moeten zeggen. Nooit zult gij met deze zaken aan een eind komen, ten zij door eene menigte ingenomene steden, gevechten, veroveringen en bloedbaden. Bij het andere middel daarentegen, door u namelijk, ten aanzien van de Godsdienst, naar den wil der meerderheid van uwe onderdanen te schikken, zult | |
[pagina 197]
| |
gij niet zoo veel verdriet, bekommering en zwarigheden in deze wereld vinden; maar wat de andere wereld betreft, voegdet gij er lagchend bij, zoo sta ik u voor niets in. Hieromtrent moet uwe Majesteit een eigen, geheel vrijwillig besluit nemen, zonder door iemand daartoe opgewekt te zijn, het allerminst door mij, die Hervormd ben, en bij u niet als Godgeleerde of kerkeraad, maar als ambtenaar en Staatsraad ben aangesteld. - Hier begon de Koning te lagchen, rigtte zich in zijn bed op, krabde zich verscheidene malen het hoofd, en zeide toen: Ik zie zeer wel in, hoe waar alles is, wat gij mij zegt; maar ik zie aan alle zijden zoo vele doornen, dat ik mij onvermijdelijk diep aan een' en anderen steken moet. Want gij weet wel, dat van de eene zijde mijne Neven, de Prinsen van den bloede, en de Heeren van nevers, van lonqueville, van biron, van o.v. rieux, van manon, chateauvieux, vitry, antragues, sourdis en vele anderen, bijzonder epernon, die de onbeschaamdheid had, openlijk te verklaren, dat hij en zijne vrienden nooit eenen anderen Koning erkennen zouden, dan eenen van hun geloof, onophoudelijk bij mij aandringen, Katholijk te worden, of zij willen eene derde partij vormen en zich met de Ligue vereenigen. Van de andere zijde drijven, zoo als ik zeker weet, de Heeren van turenne, van trimouille en hun aanhang dagelijks en van alle zijden, dat, zoo ik Katholijk word, eene vergadering van Hervormden bijeengeroepen zal worden, om eenen Protector te kiezen en Provinciaalraden op te rigten - alle zaken, die ik niet zou kunnen dulden; en zoo ik hun den oorlog verklaren moest, om het hun te beletten, zou het mij het grootste harteleed zijn; mijne ziel zou het niet verdragen, dat ik diegenen kwaad zou toevoegen, die zoo lang mijn lot gedeeld, hun goed en leven gewaagd hebben, om het mijne te verdedigen. Er zijn onder hen zoo vele burgers en adellijken, die ik nooit zal kunnen nalaten lief te hebben. - Bij deze woorden wierpt gij u den Koning te voet, kustet hem de handen, en zeidet met vreugdetranen: Majesteit! ik verheug mij onuitsprekelijk, u zoo welgezind jegens de Hervormden te zien; daar ik immer gevreesd heb, dat, wanneer gij eenmaal van Godsdienst veranderdet, - hetgeen ik mij als onvermijdelijk heb voorgesteld - men u overhalen zou om ons te haten en te mishandelen. Altijd zullen wij u hartelijk liefhebben en getrouw dienen; | |
[pagina 198]
| |
en wij zijn zoo talrijk, dat, zoo een geld- of eergierige of boosaardige anders handelen wilde, hij dadelijk door de overigen tot zijn' pligt teruggebragt zou worden. Vóór alle andere dingen behoorden, mijns achtens, de ijverige Katholijken dat geloof af te leggen, dat de Hervormden allen verdoemd zijn; schoon ook onder dezen eenige Geestelijken en andere onbezonnene lieden zijn, welke ons wel zouden willen overreden, dat het met de Katholijken even zoo gesteld is. Wat mij betreft, ik geloof daaraan volstrekt niet; maar houd het voor onbedriegelijke waarheid, dat, zoo een mensch, van welke Godsdienst hij uitwendig ook belijdenis moge hebben gedaan, slechts in de betrachting der tien Geboden, in het geloof aan het Symbolum (de 12 Artikelen), in de liefde tot God en den naasten, in het vertrouwen op den verdienstvollen en verzoenenden dood van jezus sterft, hij onfeilbaar zalig wordt, doordien hij dan toch zeker geene valsche Godsdienst, maar eene Godewelbehagelijke had. Vier of vijf uwer Leeraren, welken ik dit eenmaal zeide, gaven mij hierin gelijk. Wanneer gij alzoo, Sire, deze meening aannaamt en al uw leven daarnaar handeldet, zoo twijfel ik niet aan uwe zaligheid, al waart gij ook uitwendig Katholijk. Dan zult gij ook, zoo als ik zeker geloof, ons (Hugenoten) niet als verworpenen en verdoemden aanzien, en ons, uwe tegenwoordige geloofsgenooten, noch verdrukken noch uitroeijen, daar wij u opregt beminnen en altijd getrouw dienen zullen; gelijk God den onderdanen zelfs omtrent slecht regerende Koningen gebiedt te doen. Ik eindig alle deze redenen met de herhaalde verzekering, dat gij nooit rustig regeren zult, zoo lang gij uitwendig belijdenis van eene Godsdienst doet, welke bij de meerderheid der aanzienlijken en gemeenen in uw Koningrijk zoo zeer gehaat is. Doch zonder eene algemeene rust kunt gij noch hopen, den voormaligen welstand en glans, den rijkdom en het geluk uws volks te herstellen, noch daaraan zoo arbeiden, als gij het u dikwijls voorgesteld hebt. Nog minder kunt gij ooit tot de volvoering des hoogen, voortreffelijken ontwerps overgaan, om alle Koningen en Vorsten van Europa tot eene eenige Christelijke Republiek te verbinden. Want daartoe moet gij eerst zelf een groot, rijk en bevolkt Koningrijk in rust bezitten, om naar buiten groote en getrouwe verbindtenissen tot stand te brengen. - De Koning verzekerde u, dat uwe woorden hem zeer aangenaam geweest waren, en zeide: Ik zal er over nadenken; maar ondertus- | |
[pagina 199]
| |
schen moet gij uwen vertrouwdsten vrienden de gewenschte uitzigten geven; en ik, van mijnen kant, zal vijf of zes mijner voornaamste en oudste dienaars bijeenroepen, om ook hunne meening hierover te vernemen.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|