Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1830
(1830)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe siamésche tweelingbroeders.Ga naar voetnoot(*)(Met eene Afbeelding.)
De Commercial Gazette van Boston, in Noord-Amerika, gaf verslag van eene merkwaardige speling der natuur, in de personen van twee op eene zeldzame wijze aan elkander verbondene Siamésche jongelingen, die destijds aldaar uit dat land aangekomen waren met het schip Sachem. Eene beschrijving van dezelve werd daarna medegedeeld in het Medical and Surgical Journal, van gemelde stad, welke wij hier overnemen. | |
[pagina 179]
| |
‘De Siamésche Gebroeders.’ Bij de eerste beschouwing vestigt zich de aandacht in het bijzonder op derzelver gezond ligchaamsgestel en opgeruimd voorkomen. Zij hebben ongeveer de gewone lengte; hunne hoofden zijn ongemeen groot in evenredigheid, en het voorhoofd hooger, doch minder breed, dan van andere jonge lieden van denzelfden ouderdom. De kleur van hun gelaat, wezenstrekken en aangezigt zijn geheel van Chineschen vorm, en komen tamelijk met elkander overeen. Nadat men hen echter meermalen gezien heeft, zijn de eigenaardigheden van ieder in het bijzonder meer blijkbaar en gemakkelijk te onderscheiden, en dan schijnen zij naauwelijks meer gelijkend dan andere tweelingen, die op dezelfde wijze gekleed zijn. In den eersten opslag zou men denken, dat zij aan elkander vereenigd of gehecht zijn door middel van zekere zelfstandigheid in de gedaante van eenen zandlooper, uitgaande van een deel van het onderlijf des eenen, en vastgehecht aan dat van den anderen. Dit is echter het geval niet volkomen. Het vel is onafgescheiden van den eenen jongeling aan den anderen, en, met uitzondering van eene schram of indruksel, klaarblijkelijk te weeg gebragt door de afneming der navelstreng, die hun als vrucht voedsel verschafte, vertoont het anders geen merkteeken, vlek of ontkleuring hoegenaamd. Deze schram heeft ook weinig overeenkomst met die, welke gewoonlijk overblijft na de afscheiding des navels; iets, hetwelk op tweederlei wijze te verklaren is. Het kan veroorzaakt wezen door eene andere dan bij ons gebruikelijke wijze van verlossing, welligt bij de Siamezen in zwang; het kan ook zijn, dat de gedurige trekking aan deze vasthechtende zelfstandigheid dezelve uitgerekt, en de zich nu vertoonende lange en gladde oppervlakte der huid veroorzaakt heeft. Bij nader onderzoek ontdekt zich de ware aard der vereeniging op eene zigtbare wijze. De zwaardvormige knarsbeenderen van de sterna zijn buitenwaarts omgebo- | |
[pagina 180]
| |
gen, en aan de uiteinden zamengehecht door bindvezelen, vormende eene soort van lid, hetwelk in verschillende rigtingen kan bewogen worden. Door het trekken aan deze bindsels, hetwelk plaats heeft bij iedere beweging, is de huid beneden, als 't ware, uitgerekt; zoodat het geheel een band van vereeniging uitmaakt, die horizontaal, ongeveer twee duim breed, en in de verticale rigting ten naastenbij vier duim dik is. Deszelfs lengte was ongetwijfeld oorspronkelijk zeer klein. De geheele klomp is taai, en kan, zonder bezwaar, aanmerkelijk uitgespannen worden. Wanneer dezelve los hangt, dat is, wanneer de knapen van aangezigt tot aangezigt digt tegenover elkander staan, en men de eene hand boven dit kromme uitwas en de andere daaronder plaatst, en deze laatste met kracht opwaarts geheven wordt, dan drukt men dit te zamen, en de beide handen naderen elkander zoo digt, dat men daaruit met genoegzame zekerheid opmaken kan, dat het uitwas tusschen beide uit niets anders dan zwaardvormige knarsbeentjes, door bindvezelen vereenigd, en omgeven met eene huid, zamengesteld is. De kromme oppervlakte dezer knarsbeentjes kan men duidelijk voelen; maar er is hoegenaamd geen polsslag te bespeuren. Alhoewel wij niet bepalen kunnen, of het vel, hetwelk dit uitwas omgeeft, al dan niet oorspronkelijk met mindere gevoeligheid toegerust was, dan dat, hetwelk andere deelen des ligchaams bedekt, is het echter blijkbaar, dat dit thans het geval is. Wij waren genoodzaakt, hetzelve met kracht tusschen de vingers te drukken, vóór dat zich eenige pijn bij de jonge lieden openbaarde; en de oppasser verzekerde ons, dat hij hetzelve dikwijls geknepen had, gedurende hunnen slaap, zonder hen te storen. Tot nog toe heeft zich geene gelegenheid aangeboden, om den invloed gade te slaan, welken eene ligchaamskwaal van, of het toedienen van geneesmiddelen aan, den eenen op den anderen zoude uitoefenen; maar er zijn | |
[pagina 181]
| |
geene omstandigheden aan den dag gekomen, die eenigen grond opleveren, om hunne individualiteit in geestaandoeningen in twijfel te trekken. Bij eene zachte fluistering aan het oor van den eenen, werd het zintuig des gehoors bij den anderen niet aangedaan. Wanneer men vlugzout bij de neusgaten des eenen aanbragt, zoo veroorzaakte zulks bij den anderen niets anders, dan eene soort van nieuwsgierigheid, om ook de proef te nemen. Werd de een in den arm geknepen, zoo had de ander daarvan geen gevoel. Daar wij ons wenschten te overtuigen, of er niet eenig punt was, waar zij beiden gevoel hadden, zoo prikten wij met eene speld juist in het middelpunt van hun verbandsnoer; beiden zeiden, dat dit hun pijn verwekte. Een weinigje verder afwijkende van dit punt, herhaalden wij deze proeve op andere plaatsen; en het gevolg was, dat, tot op den afstand van drie vierden eens duims van het middelpunt, naar den eenen of den anderen ons wendende, beiden te gelijk gevoel hadden van iedere afzonderlijke inprikking; verderop ter eene of ter andere zijde had slechts een hunner, en de ander niet het minste gevoel daarvan. Deze proeve was ten uiterste voldoende; en wij leiden uit dezelve af, dat de beide jongelingen moeten aangemerkt worden als vrije, van elkander onafhankelijke, wezens, en dat de verrigtingen van alle ligchaamswerktuigen even weinig gemeenschap met elkander hebben, als die hunner hersenen. Tweelingen, ofschoon dan in meerdere of mindere mate, gelijken gemeenlijk op elkander, zoo wel in verstandelijke vermogens en neigingen, als in persoon; en dit is wel bijzonder het geval met deze jongelingen. Wanneer wij deze natuurlijke overeenkomst, gevoegd bij de door hen aangenomene gewoonte, van gelijktijdig en eenstemmig te handelen, in aanmerking nemen, dan zuller wij ons niet zoo zeer, als wel aanvankelijk, verwonderen over het gemak, waarmede zij hunne verschillende bewegingen verrigten, en de snelle vaardigheid, waarmede de een aan de neiging des anderen beantwoordt. | |
[pagina 182]
| |
Op hunne reis plagten zij (gelijk men ons verhaald heeft) niet alleen met groote vlugheid te loopen en te springen, zonder elkander te hinderen, maar zelfs in den top der masten te klimmen, even rad als de beste matroos op het schip. Zelden bemerkt men hen in gesprek met elkander; en de overeenstemming, waarmede zij handelen, schijnt bijna de werking van één instinct te zijn. Wanneer zij op het dambord spelen, hetwelk zij zonder moeite geleerd hebben, als zijnde oorspronkelijk van een volk, hetwelk eene natuurlijke geneigdheid tot alle soorten van spel heeft, bemerkt men, dat zij, omtrent het verplaatsen der schijven, schier in een en hetzelfde oogenblik beslissen, en zulks met eene snelheid en eenstemmig beraad, die in nagenoeg alle hunne verrigtingen doorstraalt. In den loop van het spel verplaatste soms de een, soms de ander de schijven. Zij schenen dezelfde inzigten van het spel te hebben, en altijd keurden zij elkanders zetten goed. Nogtans spelen zij somtijds ook tegen elkander; maar dan is de gewoonte of neiging, om eenparig te handelen, bij hen zoo sterk, dat zulke partijen op verre na zoo ongedwongen niet afgespeeld worden, als tegen een' derden persoon. Hunne buikontlastingen geschieden gemeenlijk te gelijker tijd; hun eetlust en smaak zijn tamelijk gelijk. Zij schijnen niet alleen tevreden met hunnen toestand, maar ook vrolijk en opgeruimd te zijn, en eene uitstekende genegenheid jegens elkander te koesteren. Kapitein goffin, die hen overgevoerd heeft, vernam van hunne moeder, dat zij zeventien levende kinderen ter wereld gebragt had. Eenmaal was zij van drie, en nooit minder dan van twee te gelijk verlost geworden; hoewel geen van hare kinderen met eenige wanstaltigheid geboren was. De vraag, die natuurlijkerwijze iederen opmerkzamen beschouwer in de gedachte komt, is: zoude niet dat verbandsnoer afgescheiden kunnen worden, zonder dat de jonge lieden daarvan eenig letsel hadden? Wij vermeten ons niet, dit raadsel op te lossen, hetwelk ook eigenlijk eerst volledig beslist zou kunnen worden, nadat | |
[pagina p.t.o. 182]
| |
[pagina 183]
| |
de operatie verrigt was. De zamenstelling van het bindsnoer is, oogenschijnlijk, zeer eenvoudig; en wij beschouwen de daadzaak, dat kinderen, aldus aan elkander vastgehecht, welgesteld ter wereld gebragt zijn, met levensbehoud van henzelven en hunne moeder; dat zij de ongemakken, die dergelijke natuurwonderen gewoonlijk vergezellen, ontkomen zijn; dat zij den ouderdom van achttien jaren bereikt hebben, in de eenparige uitoefening van onderlinge welwillendheid, en in eenen geest van wederzijdsche inschikkelijkheid; en dat zij zoo volmaakt tevreden zijn in hun lot, zoo opgeruimd en welgemoed, onder alle de verschillende onaangename omstandigheden, in welke zij zich geplaatst vinden, als niet minder merkwaardig, dan deze zeldzame speling der natuur zelve.
Wij vernamen onlangs, dat de tweelingbroeders in een der Londensche schouwburgen zijn gebragt, waar zij zeer levendig schenen deel te nemen in de gansche vertooning, en alle aanschouwers verbaasden door hunne volmaakt eenparige gebaren en ligchaamsbewegingen ten zelfden oogenblikke. |
|