Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1830
(1830)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBeklag van een' Hollander over de bisschopsmouwenGa naar voetnoot(*) der dames.Waar toch, waar moet dat heen? Wilt, goden, u erbarmen!
o Mode! mannenplaag, door wet noch band gestuit!
Smeedt gij nu 't schoon geslacht een' hoepelkrans om de armen,
Zoo wijd schier, als die 't vat van Heidelberg omsluit?
Veelvoudig is het leed, dat gij ons hebt gebrouwen;
Veelvoudig zij de haat, u daarvoor toegewijd!
Dat zij, wier magere arm zich 't eerst stak in die mouwen,
Bij 't sloopen van dien zak, verga van schaamte en spijt!
Waarom ons, lieve maagd! den poezlen arm onttogen,
Die immer 't schoon verhoogt der fijne en teedre hand?
Waarom, natuur ten hoon, uzelve wreed belogen,
Als ware uw vorm aan dien des olifants verwant?
Waarom, wanneer de man zijn gade wil omarmen,
Omvat hij, wordt zijn kus niet door balein geweerd,
Een baal van doode stof, onvatbaar voor verwarmen,
Waarin de reinste vlam al sissend zich verteert?
Waarom toch, schoon geslacht! dat ultra in bedekking,
Dat ellen stofs verzwelgt, en heel uw leest ontsiert?
Het ultra, waar het heersche in staats- of huisbetrekking,
Wordt door geen man of vrouw van waren smaak gevierd.
Verwerpt een tooifel dan, dat ons bedroeft, o vrouwen!
Van nieuws het zedig schoon, den poezlen arm, ontbloot!
Ligt wordt, waar welvaart week, het plus dier ultra-mouwen
Een minus in de kas van menig echtgenoot!
'k Ben geen petitievriend; maar, leent mij gunstige ooren!
'k Heb, per request, de grief voor uwen troon gebragt.....
Wat zie ik?... Ja! - gij kwaamt reeds half mijn heê te voren;
Slechts de opperarm alleen duldt nog de vreemde dragt.
j.w. ijntema.
Naar aanleiding van
eenige Hoogduitsche dichtregels.
|
|